Conclusie
opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Verder heeft het hof de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 19-159154-12, alsmede de proeftijd verlengd in de zaak met parketnummer 19-830168-12.
middelricht zich tegen de motivering van de bewezenverklaring en bevat ten eerste de klacht dat het hof tot het bewijs heeft gebezigd een door het hof als ongeloofwaardig aangemerkte verklaring van de verdachte. Verder komt het middel op tegen de motivering van de bewezenverklaring van “
opzetheling” op de grond dat deze niet het oordeel kan dragen dat de verdachte “
wetenschap in de zin van art. 416 Sr” heeft gehad.
Als verklaring van [betrokkene 1] (…):
Als verklaring van voornoemde verbalisant (…):
Als verklaring van voornoemde verbalisanten (…):
Als verklaring van verdachte:
“in strijd met de waarheid voorwendt dat de goederen hem al toebehoorden”, deze verklaring ten onrechte onder de gebezigde bewijsmiddelen heeft opgenomen. Voor zover het hof heeft bedoeld de verklaring als “
kennelijk leugenachtig” aan het bewijs te doen bijdragen, zou niet voldaan zijn aan de eisen die daarvoor gelden. Het hof zou niets hebben vastgesteld omtrent het opzet op het afleggen van een valse verklaring en ook niets hebben overwogen omtrent het specifieke doel om met die valse verklaring
“de waarheid te bemantelen”.
voorgewenddat de door hem aangeboden goederen hem al toebehoorden, zodat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft moeten weten [4] dat deze van misdrijf afkomstig waren. Uit dat oordeel volgt niet alleen dat de verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard, maar daarin ligt bovendien besloten dat de verdachte aldus de waarheid heeft willen bemantelen. Verdachtes opzet op het afleggen van een leugenachtige verklaring is daarmee gegeven. Dit feitelijke oordeel, dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst, is naar het mij voorkomt niet onbegrijpelijk in het licht van hetgeen het hof verder heeft overwogen.
“niet anders (kan) zijn dan dat verdachte heeft moeten weten dat de door hem aangeboden goederen van misdrijf afkomstig waren”. Dientengevolge is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat ook de tweede klacht faalt.