ECLI:NL:HR:2016:2658

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/01998
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de proeftijd in strafzaken met betrekking tot belaging en bedreiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging, gepleegd tussen 19 januari 2011 en 18 augustus 2011. Het Hof had een gevangenisstraf van 376 dagen opgelegd, waarvan 180 dagen niet ten uitvoer zouden worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit zou schuldig maken. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat L.E.G. van der Hut middelen van cassatie heeft voorgesteld.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld. Volgens de Hoge Raad kon de proeftijd, gelet op de toen geldende artikelen 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, ten hoogste twee jaren bedragen. De Hoge Raad heeft deze misslag hersteld en de proeftijd vastgesteld op twee jaren. De overige middelen van cassatie zijn verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden en geen nadere motivering behoefden.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van proeftijden in strafzaken, vooral in gevallen waar de wet een maximale proeftijd voorschrijft. De beslissing benadrukt de noodzaak voor rechters om zich aan de wettelijke kaders te houden bij het opleggen van straffen en voorwaarden.

Uitspraak

22 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/01998
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 maart 2015, nummer 20/002747-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging, begaan in de periode van 19 januari 2011 tot en met 18 augustus 2011. Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 376 (driehonderdzesenzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
2.3.
Blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het Hof een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde. Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte aldus vastgesteld nu deze - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in verbinding met art. 14c, eerste lid (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen.
2.4.
Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren;
bepaalt de proeftijd op twee jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2016.