3.1. Het
eerste middelklaagt over het oordeel van het hof dat aan de overschrijding van de redelijke termijn in de ontnemingszaak geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden omdat het hof in de strafzaak de (aanzienlijke) termijnoverschrijding reeds in de strafoplegging heeft verdisconteerd.
3.2. In de onderhavige zaak heeft het hof – voor zover hier relevant – als volgt overwogen:
"Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt het hof ambtshalve het volgende. De machtiging voor het strafrechtelijk financieel onderzoek is op 26 februari 2007 afgegeven. Het hof doet op 10 februari 2017 einduitspraak als gevolg van vertraging in de onderliggende strafzaak. Het hof volstaat met louter de constatering van de termijnoverschrijding nu in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak die gelijktijdig met de onderhavige ontnemingszaak is berecht, is vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden. In de strafzaak heeft het hof de (aanzienlijke) overschrijding reeds in de opgelegde straf verdisconteerd. Gelet daarop is er dan ook geen aanleiding om in de onderhavige ontnemingszaak aan het oordeel dat de redelijk termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden."
3.3. Gelet op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak, wanneer de zaak in laatste feitelijke aanleg in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting een dergelijk verweer niet is gevoerd. Uit de processtukken van de procedure bij het hof blijkt niet dat door of namens de betrokkene is geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de ontnemingszaak. Wel blijkt dat in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak een dergelijk verweer is gevoerd. Hoewel het hof ambtshalve een overweging heeft gewijd aan de schending van de redelijke termijn in de ontnemingszaak, was het daartoe niet gehouden. Reeds hierop stuit de klacht af.
3.4. Ten overvloede merk ik het volgende op. De stellers van het middel verwijzen in hun toelichting naar een uitspraak van de Hoge Raad van 11 februari 2014en de daaraan voorafgaande conclusie. Anders dan in de onderhavige zaak, oordeelde het hof in die zaak dat het karakter van de ontnemingsmaatregel zich moeilijk verhoudt met het verminderen van de betalingsverplichting ten gevolge van enig tijdsverloop. De Hoge Raad was van oordeel dat het hof in zoverre blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5. Het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 houdt voorts onder meer in dat het de rechter vrijstaat - na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn - te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.In dat verband verwijst de Hoge Raad naar de gevallen die in dat arrest onder rov. 3.6 zijn vermeld. Daartoe behoort het volgende geval:
"(…)
3.6.3. In ontnemingszaken:
(…)
B. In bijzondere gevallen volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM, bijvoorbeeld indien in de (nagenoeg) gelijktijdig behandelde strafzaak strafvermindering wordt toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn.
(…)"
3.6. Het oordeel van het hof dat in de ontnemingszaak geen aanleiding bestaat enig rechtsgevolg te verbinden aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden vanwege de strafvermindering in de gelijktijdig behandelde strafzaak tegen de betrokkene, getuigt in het licht van het voorafgaande niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde, mede in het licht van het ontbreken van een verweer dienaangaande, geen nadere motivering.
3.7. Het middel faalt.