Conclusie
eerste middelklaagt over de bewijsvoering van de ten laste van de verdachte bewezen verklaarde doodslag op zijn echtgenote, in het bijzonder gelet op het ter terechtzitting van het hof uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte van dat feit moet worden vrijgesproken. Met twee deelklachten worden bezwaren aangevoerd tegen twee onderdelen van de bewezenverklaring, te weten (a) de doodsoorzaak, te weten dat het slachtoffer ten gevolge van toegepast geweld op/aan de hals is overleden en (b) dat de verdachte opzettelijk dodelijk geweld jegens haar heeft uitgeoefend. De deelklachten bestaan enerzijds uit bezwaren tegen onderdelen van de overwegingen van het hof die betrekking hebben op de bewijsvoering die niet begrijpelijk zouden zijn (kortweg: de bewijsconstructie als zodanig), en hebben anderzijds betrekking op onderdelen waarmee ter terechtzitting van het hof het standpunt strekkende tot vrijspraak uitdrukkelijk is onderbouwd, waaraan het hof voorbij zou zijn gegaan zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid (kortweg: het voorbijgaan aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt).
“Aanleiding onderzoek
Verklaring van de verdachte
Onderzoek naar de doodsoorzaak
Verweer verdediging: een natuurlijke dood
Bewijsmotivering
tweede middelklaagt over schending van de redelijke termijn voor wat betreft de ruim tien maanden die het heeft geduurd voordat de stukken van het geding op 2 maart 2018 bij de Hoge Raad zijn ingekomen nadat op 18 april 2017 het cassatieberoep was ingesteld. Ambtshalve zou hieraan kunnen worden toegevoegd dat in cassatie ook de redelijke uitspraaktermijn wordt overschreden doordat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep terwijl de verdachte zich in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis bevindt.