Conclusie
eerste middelklaagt dat het hof het bewezenverklaarde feit onjuist heeft gekwalificeerd en daarmee de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
aangiftevan de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623-2013118079-1, d.d. 30 augustus 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren,
verklaring van [betrokkene 2]:
aangiftevan de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623- 2013T18960-1, d.d. 31 augustus 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (blz. 78 tot en met 83) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als op 31 augustus 2013 afgelegde -
de verklaring van [betrokkene 1]:
aangiftevan de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623- 2013119369-1, d.d. 1 september 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (blz. 101 tot en met 104), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als de op 1 september 2013 afgelegde
verklaring van [betrokkene 3]:
op elkaars hoofd. Ze vielen op de grond. Ik ben vanuit de bosjes gerend, zag hen op de grond vechten. Ik kreeg de mogelijkheid om die Nederlandse jongen van [betrokkene 2] af te halen en deed dat ook. Ik pakte hem bij zijn haar en shirt en trok hem van [betrokkene 2] af. Ik riep naar [betrokkene 2] dat hij moest rennen. Ik zag dat [betrokkene 2] dit meteen deed.
verhoor aangevervan de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623-2013118079-13, d.d. 31 augustus 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (blz. 70 tot en met 72) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als de op 31 augustus 2013 afgelegde
verklaring van [betrokkene 2]:
medische informatie betreffende [betrokkene 2]d.d. 30 augustus 2013, opgemaakt door P.M. Leusink (pagina 59-61), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende :
tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt met verwijzing naar art. 14c, tweede lid aanhef en sub 1°, Sr over de oplegging van de bijzondere voorwaarde, inhoudende de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , nu het hof tevens heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de schade rechtstreeks het gevolg is geweest van het gepleegde feit.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
veroorzaakteschade. Dat duidt op een causaal verband tussen het feit en de schade. Onder schade wordt hier niet alleen de materiële maar tevens de immateriële schade verstaan. Over de bepaling van de omvang van de schade laat de wettekst zich niet uit, het oordeel daarover is binnen de daarvoor geldende (civielrechtelijke) grenzen overgelaten aan de feitenrechter.
diegoederen, dit is ongeveer € 43,-, in het verband van de bijzondere voorwaarde als kennelijk door [betrokkene 2] geleden materiële schade aangemerkt. Ook in dat opzicht is het middel terecht voorgesteld. Voor zover het middel nog bedoelt te klagen dat het hof (ook) geen rechtsreeks verband heeft gezien tussen de vordering tot schadevergoeding van [betrokkene 2] als benadeelde partij en het strafbare feit, mist de klacht feitelijke grondslag; het hof heeft zich daarover immers niet uitgelaten.