Conclusie
eerste middelbevat de klacht dat het arrest van het hof geen redenen bevat die ertoe hebben geleid dat de beslissing afwijkt van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaring van de getuige [slachtoffer] niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
[slachtoffer] als prostituee laten werken en
voor [slachtoffer] een gelegenheid geregeld alwaar zij zich kon prostitueren en
[slachtoffer] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en
[slachtoffer] gedwongen om een (groot) deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan en af te dragen en
[slachtoffer] (voortdurend) gecontroleerd en in de gaten gehouden en
gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van [slachtoffer] en
angst ingeboezemd bij [slachtoffer] voor repercussie jegens haar en haar familie en
[slachtoffer] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde [slachtoffer] in Nederland als prostituee te laten werken
“Feit 2: [slachtoffer]
De rechtbank heeft bij de bewezenverklaring gebruik gemaakt van de verklaringen van aangeefster zelf, en getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en de verklaring van cliënt.
tweede middelklaagt dat het hof in strijd met art. 315 Sv in verbinding met art. 328 Sv heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting gedaan verzoek tot het horen van de getuige [getuige 3] .
[getuige 4]
Deze getuige is door uw Hof toegewezen. Zij kan ontlastend verklaren ten aanzien van cliënt, onder meer over de vrijetijdsbesteding van de dames, het geld dat zij ter beschikking hadden en het vermeende gepleegde geweld. Uit het proces-verbaal opgemaakt door de raadsheer-commissaris d.d. 26 april 2017 blijkt dat het volgende. Op 19 augustus 2015 is middels een rechtshulpverzoek aan de Hongaarse autoriteiten verzocht (onder meer) deze getuige op te roepen. Pas op 3 maart 2016 (zes maanden later) hebben de Hongaarse autoriteiten per e-mail laten weten dat getuige [getuige 3] niet werd aangetroffen op het adres waar op zij ingeschreven staat en dan van haar ook geen andere verblijfplaats bekend is. Dat is niet met de verdediging gedeeld. De raadsheer-commissaris verbindt daaraan pas op 26 april 2017 (meer dan een jaar later) de conclusie dat mag worden aangenomen dat deze persoon niet door haar als getuige kan worden gehoord.
‘de strafvorderlijke belangen’, waaronder het belang dat de zaak
‘binnen afzienbare termijn wordt afgedaan’. Tot slot heeft het hof de verdediging verzocht bij pleidooi naar voren te brengen welke consequenties aan deze gang van zaken zou moeten worden verbonden. Bij pleidooi heeft de verdediging inzake de getuige [getuige 3] vervolgens aangevoerd dat het hof deze getuige heeft toegewezen, dat onvoldoende is getracht deze getuige te horen waardoor voor de verdediging geen effectieve ondervragingsmogelijkheid heeft bestaan, dat de verdediging – voor zover dit nog niet duidelijk was voor het hof - geen afstand heeft gedaan van het horen van deze getuige en wenst te persisteren bij het horen van deze getuige. Vervolgens is aangevoerd dat nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest haar te ondervragen, vaststaat dat een voor de verdachte ontlastende getuige niet is gehoord, waardoor de verdediging ernstig is benadeeld en op geen enkele wijze is gecompenseerd. Het hof dient hiermee rekening te houden in de beslissing of er ten aanzien van de ten laste gelegde feiten sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.