ECLI:NL:PHR:2018:1125

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
17/03397
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens onduidelijke betekening van dagvaarding

In deze zaak heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat het hoger beroep te laat was ingesteld. De verdachte betwist echter dat de inleidende dagvaarding aan hem in persoon is betekend. Volgens artikel 408.1.a van het Wetboek van Strafvordering moet een hoger beroep binnen 14 dagen na de einduitspraak worden ingesteld, mits de dagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend. De verdachte stelt dat de dagvaarding door een ander is ontvangen en dat de handtekening op de akte van uitreiking niet overeenkomt met zijn handtekening. Het Hof heeft de argumenten van de verdediging niet voldoende in overweging genomen, waardoor de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring niet begrijpelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de n-o verklaring van de verdachte in het hoger beroep ontoereikend heeft gemotiveerd, wat leidt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof Den Haag voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 17/03397
Zitting: 28 augustus 2018
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 14 juli 2017 door het hof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een verstekvonnis van de rechtbank Rotterdam.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/01636. In die zaak concludeer ik vandaag eveneens.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt er over dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep niet begrijpelijk is gemotiveerd.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 14 juli 2017 heeft de raadsvrouw het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. Die pleitnota houdt onder meer in:
“Client betwist dat hij degene is die de dagvaarding (bedoeld is: de dagvaarding in eerste aanleg; PV) in ontvangst heeft genomen. Bovendien geeft hij aan dat hij deze woning een tijdlang heeft onderverhuurd. Dit botst met de akte van uitreiking waarin staat dat de dagvaarding aan de geadresseerde is uitgereikt. De ondertekening van deze akte is echter opmerkelijk. Bij punt 6, Voorletters en naam ontvanger , staat alleen vermeld “[voornaam verdachte]”, de voornaam van cliënt. Maar tevens de voornaam van vele anderen. En mogelijk ook de achternaam van vele anderen. En belangrijker. Bij punt 7, handtekening ontvanger, staat een handtekening die niet lijkt op de handtekening van cliënt. Vergelijk deze handtekening maar eens met de handtekening op zijn rijbewijs, of met zijn handtekening op het proces-verbaal ter zake van artikel 8 WVW 1994, beiden onderdeel van het dossier.”
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat haar cliënt ontvankelijk is in zijn hoger beroep, nu de dagvaarding niet aan haar cliënt in persoon is uitgereikt, een en ander zoals nader toegelicht in de door haar overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door de raadsvrouw zijn geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de dagvaarding aan een ander dan aan de verdachte is uitgereikt. Voorts is door de raadsvrouw geen schriftelijke verklaring van de verdachte overgelegd die deze stelling kan onderbouwen.
Naar het oordeel van het hof is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de inleidende dagvaarding aan een ander dan aan de verachte (lees: verdachte; PV) is uitgereikt op 23 januari 2016.
Het hof zal daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, nu op 21 maart 2016 namens de verdachte - en derhalve niet binnen de termijn van veertien dagen - hoger beroep is ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis van 3 maart 2016.”
7. Blijkens de toelichting is de kern van de klacht [1] dat het hof weliswaar aandacht heeft besteed aan het beroep op de nietige dagvaarding in eerste aanleg met als consequentie dat verdachte ontvankelijk is in zijn hoger beroep, maar dat het onbegrijpelijk is dat het hof in dat kader geen woord heeft gewijd aan de betwisting in feitelijke aanleg van de echtheid van de handtekening op de akte van uitreiking omdat die handtekening niet lijkt op twee andere zich in het dossier bevindende handtekeningen van verdachte.
8. Bij de door het hof aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich de akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van politierechter van 3 maart 2016, welke inhoudt dat de dagvaarding op 23 januari 2016 is uitgereikt aan de geadresseerde (verdachte in persoon). Deze akte is bij ‘Voorletters en naam ontvanger' voorzien van de handgeschreven naam [voornaam verdachte] (handtekening). Voorts bevinden zich bij die stukken een kopie van een rijbewijs van verdachte met daarop een handgeschreven naam [voornaam verdachte] (handtekening) alsmede een proces-verbaal van politie met onder een verhoor van verdachte een handgeschreven naam [voornaam verdachte] (handtekening). De voornaam van verdachte is [voornaam verdachte].
9. Vooropgesteld dient te worden dat een handtekening van de ontvanger op de akte van uitreiking van de dagvaarding voor de rechtsgeldigheid ervan niet is vereist. [2] In een verstekzaak dient rechtstreeks uit de stukken van het geding te volgen dat de dagvaarding rechtsgeldig aan verdachte is betekend. [3] Niettemin dient te rechter een onderzoek in te stellen indien de verdachte aanvoert dat niet hij maar een ander die zich voor verdachte uit heeft gegeven, de dagvaarding in ontvangst heeft genomen. [4] Ter onderbouwing van die stelling kan de verdachte in cassatie slechts gegevens ten grondslag te leggen “[…] die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld.” [5]
10. Het hof is terecht ingegaan op hetgeen door de verdediging is aangevoerd over de handtekening op de akte van uitreiking, maar het cruciale [6] onderdeel van het verweer in de pleitnota over het verschil met de andere handtekeningen is buiten beschouwing gelaten. Voor het onderzoek naar de verschillen was het niet nodig in cassatie nadere stukken ter onderbouwing te overleggen nu het betreffende rijbewijs zich in kopie bij de stukken van het geding bevond evenals het proces-verbaal van politie met het getekende verhoor van verdachte. De motivering van het (impliciete) oordeel van het hof dat verdachte binnen veertien dagen na het door de rechtbank gewezen verstekvonnis hoger beroep diende in te stellen en de daaraan verbonden conclusie dat verdachte niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld is gelet op het voorgaande niet zonder meer begrijpelijk.
11. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Voor zover er nog andere klachten in de toelichting zijn vervat, meen ik dat die geen kans van slagen hebben.
2.HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5251, r.o. 2.
3.HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
4.J. M. Reijntjes,
5.HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2745, r.o. 2.4, HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
6.Zie het onder randnummer 5 geciteerde onderdeel van de pleitnota, in het bijzonder de woorden: “En belangrijker.”