Conclusie
middelklaagt dat het hof ten onrechte de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘ernstige redenen had te vermoeden’ als bedoeld in art. 197a Sr heeft bevestigd, dan wel dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte ernstige redenen (in de zin van grove schuld) had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 1] in Nederland wederrechtelijk was.
wetenof
ernstige redenen moet hebben om te vermoedendat de toegang of doorreis wederrechtelijk is. Naast elkaar zijn dus opgenomen een bijkomend (voorwaardelijk) opzet (‘weten’) en een bijkomende culpa (‘ernstige redenen heeft te vermoeden’). [1] In het onderhavige geval is bewezenverklaard dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was. Hiermee wordt dus gedoeld op schuld (culpa) en in een dergelijk geval moet het gaan om grove schuld; slechts ernstige onachtzaamheid kan de strafrechtelijke aansprakelijkheid mede funderen. [2] Dientengevolge moet blijken dat de verdachte heel goed had kunnen en behoren te weten dat het slachtoffer, op wie zijn behulpzaamheid betrekking had, geen recht op de toegang tot Nederland had. [3] Ik merk voorts op dat in cassatie slechts marginaal wordt getoetst of de feitenrechter tot de bewezenverklaring heeft kunnen komen; de Hoge Raad controleert slechts of de bewezenverklaring kán volgen uit de bewijsmiddelen. [4]
‘terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef’. Hiertoe heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte, zijnde een beheerder in de kamerverhuur oftewel raamprostitutie, heeft verklaard dat hij het slachtoffer enkele weken kende. Het slachtoffer heeft hem gevraagd of zij voor hem kon komen werken waarop hij haar zijn telefoonnummer heeft gegeven en heeft gezegd dat zij hem kon bellen. Hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer naar haar verblijfsstatus heeft gevraagd, maar daar geen duidelijk antwoord op heeft gekregen. Voorts heeft hij de gegevens van het slachtoffer bij de politie achtergelaten en heeft hij verklaard op de vraag of hij een vermoeden had dat zij illegaal in Nederland verbleef dat hij de zaak niet voor 100% vertrouwde. Hieruit blijkt m.i. dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat zijn behulpzaamheid bij haar toegang tot Nederland wederrechtelijk was. Mede in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard dat hij zich vanuit zijn functie bezighield met het nagaan van de identiteit(sbewijzen) van zijn medewerksters en het opvallend vond dat het slachtoffer geen identiteitsbewijs kon laten zien [5] , is de bewezenverklaring op het punt van de ernstige redenen om te vermoeden dat verdachtes behulpzaamheid aan het slachtoffer bij de toegang tot Nederland wederrechtelijk was voldoende met redenen omkleed en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. [6]