ECLI:NL:PHR:2018:1063

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
17/01385
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en beoordeling van ernstige redenen tot vermoeden van wederrechtelijke toegang tot Nederland in mensensmokkelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een veroordeling voor mensensmokkel. De verdachte, een beheerder in de kamerverhuur, was beschuldigd van het behulpzaam zijn aan een persoon, [betrokkene 1], bij het verkrijgen van toegang tot Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat deze toegang wederrechtelijk was. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer de Nederlandse grens waren gepasseerd en dat de verdachte twijfels had over de verblijfsstatus van [betrokkene 1]. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de ernstige redenen om te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk was, voldoende was gemotiveerd. De conclusie van de plv. AG, mr. D.J.M.W. Paridaens, strekte tot verwerping van het beroep, omdat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad bevestigde dat de feitenrechter de bewezenverklaring had kunnen baseren op de beschikbare bewijsmiddelen en dat de verdachte had moeten weten dat zijn handelen mogelijk illegaal was. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verlenen van toegang tot Nederland en de verantwoordelijkheden van personen die anderen daarbij helpen.

Conclusie

Nr. 17/01385
Zitting: 2 oktober 2018
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 januari 2017 het vonnis van de rechtbank Maastricht van 14 november 2012 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, het vonnis in zoverre vernietigd en de verdachte ter zake van ´mensensmokkel’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Namens de verdachte heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt dat het hof ten onrechte de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘ernstige redenen had te vermoeden’ als bedoeld in art. 197a Sr heeft bevestigd, dan wel dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte ernstige redenen (in de zin van grove schuld) had te vermoeden dat het verblijf van [betrokkene 1] in Nederland wederrechtelijk was.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 5 februari 2010 in de gemeente Heerlen een ander, te weten een persoon [betrokkene 1], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, immers heeft hij, verdachte, [betrokkene 1] in een door hem, verdachte, bestuurde personenauto Nederland binnengebracht, terwijl verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was.”
5. Het door het hof bevestigde vonnis houdt, voor zover relevant en met weglating van de voetnoten, onder de koppen ‘het oordeel van de rechtbank’ en ‘mensensmokkel’ het volgende in (dikgedrukt en onderstreept in het origineel):
Het oordeel van de rechtbank
(…)
De verdachte is door de politie verhoord en hij heeft verklaard dat hij beheerder is in de kamerverhuur oftewel raamprostitutie. Hij heeft aangegeven het aanspreekpunt te zijn voor de politie Brabant Zuid-Oost (het prostitutiecontroleteam) met betrekking tot de gang van zaken op het Baekelandplein te Eindhoven. Hij heeft verklaard bijrijdster [betrokkene 1] nu een paar weken te kennen. Hij heeft haar zien lopen op het Baekelandplein en heeft haar een aantal vragen gesteld. Zij wilde weten of zij op het Baekelandplein kon werken. Hij heeft zijn telefoonnummer gegeven en gezegd dat ze hem altijd kon bellen. [betrokkene 1] heeft tegen hem gezegd dat ze [betrokkene 1] heette. Verdachte heeft vaker aangegeven dat hij gevraagd heeft naar haar verblijfsstatus maar daar nooit een duidelijk antwoord op heeft gekregen. Hij heeft verder verklaard dat hij de gegevens van [betrokkene 1] [b]ij de politie heeft achtergelaten. Ten slotte heeft hij opgemerkt op een vraag of hij had kunnen weten of dat hij een vermoeden had dat [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef, hij het niet voor 100% vertrouwde.
(…)
Mensensmokkel
Ten aanzien van de ten laste gelegde mensensmokkel van [betrokkene 1] is de rechtbank wel van oordeel dat deze bewezen kan worden. Verdachte is immers, zoals hierboven uiteengezet is, met [betrokkene 1] de grens tussen Duitsland en Nederland gepasseerd, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef. Dat laatste baseert de rechtbank op de verklaringen van verdachte dat hij bij het prostitutiecontroleteam en de CIE heeft aangekaart dat ten aanzien van [betrokkene 1] een en ander niet in de haak was, dat hij vaker naar de identiteitsdocumenten/verblijfsstatus van [betrokkene 1] had gevraagd maar geen duidelijk antwoord had gekregen, en dat hij, op een vraag bij de politie of hij had kunnen weten of dat hij een vermoeden had dat [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef, heeft geantwoord dat hij het niet voor 100% vertrouwde.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte mensensmokkel heeft gepleegd ten aanzien van [betrokkene 1].”
6. Art. 197a Sr luidt, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, als volgt:
“1.
Hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland (…), of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hijweetofernstige redenen heeft te vermoedendat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, wordt als schuldig aan mensensmokkel gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(…)”
7. In het kader van de beoordeling van het middel kan worden vooropgesteld dat degene die een ander behulpzaam is in de zin van art. 197a Sr moet
wetenof
ernstige redenen moet hebben om te vermoedendat de toegang of doorreis wederrechtelijk is. Naast elkaar zijn dus opgenomen een bijkomend (voorwaardelijk) opzet (‘weten’) en een bijkomende culpa (‘ernstige redenen heeft te vermoeden’). [1] In het onderhavige geval is bewezenverklaard dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was. Hiermee wordt dus gedoeld op schuld (culpa) en in een dergelijk geval moet het gaan om grove schuld; slechts ernstige onachtzaamheid kan de strafrechtelijke aansprakelijkheid mede funderen. [2] Dientengevolge moet blijken dat de verdachte heel goed had kunnen en behoren te weten dat het slachtoffer, op wie zijn behulpzaamheid betrekking had, geen recht op de toegang tot Nederland had. [3] Ik merk voorts op dat in cassatie slechts marginaal wordt getoetst of de feitenrechter tot de bewezenverklaring heeft kunnen komen; de Hoge Raad controleert slechts of de bewezenverklaring kán volgen uit de bewijsmiddelen. [4]
8. In het onderhavige geval blijkt uit de door het hof bevestigde bewijsoverwegingen van de rechtbank dat de verdachte met het slachtoffer de Nederlandse grens is gepasseerd,
‘terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef’. Hiertoe heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte, zijnde een beheerder in de kamerverhuur oftewel raamprostitutie, heeft verklaard dat hij het slachtoffer enkele weken kende. Het slachtoffer heeft hem gevraagd of zij voor hem kon komen werken waarop hij haar zijn telefoonnummer heeft gegeven en heeft gezegd dat zij hem kon bellen. Hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer naar haar verblijfsstatus heeft gevraagd, maar daar geen duidelijk antwoord op heeft gekregen. Voorts heeft hij de gegevens van het slachtoffer bij de politie achtergelaten en heeft hij verklaard op de vraag of hij een vermoeden had dat zij illegaal in Nederland verbleef dat hij de zaak niet voor 100% vertrouwde. Hieruit blijkt m.i. dat de verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat zijn behulpzaamheid bij haar toegang tot Nederland wederrechtelijk was. Mede in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard dat hij zich vanuit zijn functie bezighield met het nagaan van de identiteit(sbewijzen) van zijn medewerksters en het opvallend vond dat het slachtoffer geen identiteitsbewijs kon laten zien [5] , is de bewezenverklaring op het punt van de ernstige redenen om te vermoeden dat verdachtes behulpzaamheid aan het slachtoffer bij de toegang tot Nederland wederrechtelijk was voldoende met redenen omkleed en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. [6]
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Zie: A.J. Machielse in Noyon, Langemeijer en Remmelink,
2.Zie:
3.Zie:
4.A.J.A. van Dorst,
5.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 13 januari 2017, p. 2.
6.Zie voor een vergelijkbaar geval HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1058 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld, ECLI:PHR:2018:721.