Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 3 oktober 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990. De verdachte is beschuldigd van mensensmokkel, zoals omschreven in artikel 197a.2 van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak betreft de vraag of de verdachte medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verkrijgen van verblijf in Frankrijk, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 3 juli 2018 het beroep verworpen, waarbij de uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.