In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [eiser c.s.] en het incidenteel cassatieberoep van [verweerder 2] in een onteigeningszaak. De Hoge Raad heeft op 7 september 2018 uitspraak gedaan over de vraag of de cassatieverklaring tijdig was betekend aan de Gemeente Peel en Maas. De feiten van de zaak zijn als volgt: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren mede-eigenaren van landbouwgrond in de gemeente Peel en Maas. De Gemeente wenste een gedeelte van deze grond te onteigenen voor verkeersdoeleinden. Na verschillende vonnissen van de rechtbank Roermond, waarin de vorderingen van [eiseres 3] en [eiser 4] tot tussenkomst werden afgewezen, heeft de Gemeente de onteigening toegewezen gekregen. De Gemeente heeft de vonnissen laten inschrijven in de openbare registers en is begonnen met de uitvoering van de onteigening.
Na de uitspraak van de rechtbank Limburg over de schadeloosstelling, hebben [eiser c.s.] cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de cassatieverklaring op 30 januari 2018 tijdig was ingediend, maar dat de betekening aan de Gemeente pas op 21 maart 2018 heeft plaatsgevonden, wat buiten de voorgeschreven termijn viel. De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser c.s.] niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat de betekening niet tijdig heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat termijnen in het cassatieproces van openbare orde zijn en strikt nageleefd moeten worden, vooral in onteigeningszaken waar snelle afhandeling van groot belang is.
Uiteindelijk concludeert de Hoge Raad dat [eiser c.s.] niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep en dat ook het incidenteel cassatieberoep van [verweerder 2] niet ontvankelijk is, omdat de voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het incidenteel beroep niet is vervuld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de termijnen in het onteigeningsrecht strikt te hanteren en de gevolgen van een niet-tijdige betekening van de cassatieverklaring.