Conclusie
1.Feiten en procesverloop
primairmet ingang van de datum van de te geven beschikking –
subsidiairper 1 februari 2015 – bijdraagt in de kosten van opvoeding en verzorging van de drie minderjarige kinderen een bedrag van € 647,-- voor drie kinderen per maand, te vermeerderen met het kindgebonden budget waar de man maandelijks recht op heeft voor de minderjarige [kind 1], althans een zodanig bedrag en een zodanige datum van ingang als de rechtbank in goede justitie juist acht.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
primairde datum van de appelbeschikking, en
subsidiairde datum van de beschikking in eerste aanleg (5 november 2015). [2] In rov. 11 heeft het hof niet overwogen geen aanleiding te zien om van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum af te wijken. Dat ligt voor de hand, nu het oordeel van de rechtbank er op neer komt dat de wijziging in de te betalen bijdrage met terugwerkende kracht ingaat, terwijl de rechtbank daarbij niet kenbaar de door de Hoge Raad voor dergelijke gevallen vastgestelde regels heeft toegepast. [3] Rov. 11 moet dan ook kennelijk aldus worden verstaan dat het hof de vrouw, gelet op hetgeen zij heeft aangevoerd (samengevat: de onmogelijkheid om zich aan de lagere kinderalimentatie aan te passen [4] ),
volgtin haar in appel gevoerde (subsidiaire) betoog dat de ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage moet worden gesteld op de datum van de
beschikking in eerste aanleg,maar ook niet verder (‘geen latere ingangsdatum’). [5] Het gaat daarbij om ‘de door de rechtbank vastgestelde bijdrage’, dat wil zeggen de gewijzigde (verlaagde) bijdrage ad in totaal € 201,-- per maand. Het hof overweegt vervolgens dat de
hogerebijdrage waartoe het hof is gekomen (in totaal € 339,-- per maand) pas per datum van zijn beschikking zal ingaan en verbindt daaraan de gevolgtrekking dat de door de rechtbank ‘opgelegde alimentatie’ (€ 201,-- per maand) ‘voor de periode vanaf de bestreden beschikking (5 november 2015) tot heden’ zal worden ‘bekrachtigd.’
met gedeeltelijke vernietigingvan de bestreden beschikking en wijziging van de beschikking van 6 november 2012, de kinderalimentatie als volgt bepaalt: (i) over de periode van 5 november 2015 tot 19 oktober 2016 op (in totaal) € 201,-- per maand en (ii) met ingang van 19 oktober 2016 op € 113,-- per kind per maand.
waarinde ontslagvergoeding was verdisconteerd [7] – niet met zekerheid te stellen. Hoe dan ook lijkt de opmerking er op te wijzen dat er geen
afzonderlijkeontslagvergoeding is ontvangen, die voor de berekening van de draagkracht van de man relevant was. Het is in dit licht bezien rechtens niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk dat het hof het verhandelde ter zitting van 29 juni 2016 niet heeft aangemerkt als een gerechtelijke erkentenis ex art. 154 Rv. Evenmin behoefde het hof deze opmerking van de advocaat van de man op grond van art. 24 Rv uitdrukkelijk bij de beoordeling te betrekken.