Voorts bevat het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging:
“E.1.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [A] B.V. het geld van de in de tenlastelegging genoemde beleggers ‘zich heeft toegeëigend’, nu geen of onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de gelden van deze beleggers niet zijn aangewend voor een overeengekomen of voorgehouden doel. De raadsman heeft daartoe - zakelijk samengevat - aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld hoe de diverse gelden zijn aangewend en bovendien niet kan worden uitgesloten dat de ingelegde bedragen volledig zijn besteed aan de aankoop van life settlements. Immers, in de periode dat verdachte actief was bij [A] zijn meer life settlements aangekocht dan geld is ingelegd door de in de tenlastelegging genoemde beleggers, terwijl ook nog een groot bedrag, bestemd voor de aankoop van life settlements, op een rekening in de Verenigde Staten stond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
E.2
Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen hebben - naast de beleggers [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9] - veel meer beleggers obligatieleningen afgesloten met en geld ingelegd in [A] B.V.
Op de rekeningen van de vennootschap is het ingelegde geld van de hiervoor genoemde beleggers vermengd met geld van andere beleggers, met als gevolg dat niet meer per geïndividualiseerd ingelegd bedrag kan worden achterhaald waarvoor dit is aangewend. Het hof is - anders dan de verdediging - van oordeel dat op grond van de omstandigheid dat vermenging heeft plaatsgevonden, nog niet de conclusie kan worden getrokken dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het geld van specifieke beleggers is toegeëigend door [A] B.V.
Indachtig de omstandigheid dat vermenging heeft plaatsgevonden, staat de stelling van de verdediging dat in de betreffende periode meer life settlements zijn aangekocht dan geld is ingelegd door de in de tenlastelegging genoemde beleggers en tevens geld bestemd voor de aankoop van life settlements nog aanwezig was, evenmin aan een bewezenverklaring van verduistering in de weg.
E.3
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen (zie hiervoor onder de kopjes ‘inleg’ en ‘aangekochte polissen’) stelt het hof vast dat in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 juli 2008 de polissen 30 tot en met 40 en 43 en 44 zijn aangekocht door het [A]- concern. In het voordeel van verdachte neemt het hof aan dat ook de polissen 41 en 42 in deze periode zijn aangekocht, doch eerst op 20 augustus 2008 respectievelijk 3 september 2008 zijn verkregen. Aldus zijn in deze periode voor in totaal € 2.197.958,45 polissen aangekocht. Tevens zijn in deze periode voor (€ 957.274,75 - € 474.126,25 =) € 483.148,50 betalingen gedaan in verband met de aankoop van polissen. Aldus is in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 juli 2008 in totaal (€ 2.197.958,45 + € 483.148,50 =) € 2.681.106,95 besteed aan de aankoop van polissen. In die periode is door inleggers een bedrag van € 10.676.000,00 ingelegd. Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 juli 2008 (€2.681.106,95: € 10.676.000,00 * 100% = (afgerond)) 25,1% van de inleg van beleggers door [A] is besteed aan de aankoop van polissen.
E.4
Zoals hiervoor overwogen, is gelet op de vermenging van de ingelegde gelden van de beleggers [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9] met de gelden van de overige beleggers in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 juli 2008 niet meer vast te stellen hoe de gelden van de individuele beleggers zijn aangewend. Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof het alleszins redelijk om er vanuit te gaan dat 25,1% van de ingelegde gelden van voormelde beleggers is aangewend voor de aankoop van polissen.
(…)
F.1.
De raadsman heeft - zakelijk samengevat - ten verweer betoogd dat de onder 2. onder B subsidiair ten laste gelegde verduisteringen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, omdat het eigendom van de ingelegde geldbedragen van de obligatiehouders is overgegaan naar [A] B.V. Reeds om die reden kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de ingelegde gelden toebehoorden aan de in de tenlastelegging genoemde beleggers dan wel aan (een) ander(en).
F.2
Voorts heeft de raadsman bepleit dat, indien het hof wel van oordeel is dat het geld niet is gaan toebehoren aan [A] B.V., niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het uitgeleende geld wederrechtelijk is toegeëigend door de vennootschap. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat een ontvanger van geleende geldbedragen de bevoegdheid heeft om als heer en meester te beschikken over deze geldbedragen, zolang de ontvanger maar handelt in overeenstemming met het doel van de lening (de zogenoemde doelbinding). Ten aanzien van deze doelbinding heeft de raadsman aangevoerd dat per belegger andere afspraken zijn gemaakt en het bewijs tekort schiet voor de conclusie dat zozeer in strijd is gehandeld met de (per belegger verschillende) doelbinding dat gesproken kan worden over het als heer en meester beschikken over de ingelegde bedragen en daarmee handelen zonder daartoe gemachtigd te zijn.
F.3
Het hof overweegt ten aanzien van de onder F.1 en F.2 weergegeven verweren als volgt.
F.4
Het hof stelt voorop dat door de obligatielening het eigendom van het ingelegde geld van de belegger weliswaar - in civielrechtelijke zin - is overgegaan naar [A] B.V., maar daarmee het geld nog niet zonder meer is gaan toebehoren - in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht - aan de vennootschap.
F.5
De in de tenlastelegging onder 2. onder B. subsidiair voorkomende uitdrukking ‘wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend’ moet geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht - in de vervoeging ‘wederrechtelijk zich toe-eigent’ - voorkomende uitdrukking. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort.
Van een zodanig beschikken kan afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval (onder meer) sprake zijn (i) indien aan een ander dan de verdachte toebehorende gelden aan de verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en de verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend dan wel (ii) indien teruggave van die gelden door de verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
F.6
Op basis van de bewijsmiddelen (zie onder het kopje ‘contractuele verplichtingen’) stelt het hof vast dat [A] B.V. door middel van de obligatieovereenkomsten met de beleggers de contractuele verplichtingen is aangegaan om (i) 70% van de obligatielening aan te wenden voor de aankoop van life settlements dan wel 100% van de obligatielening aan te wenden voor de financiering van de belegging in life settlements, (ii) aan het einde van de looptijd van de obligatielening de volledige inleg af te lossen op een bankrekening van de belegger en (iii) over het ingelegde bedrag tot de datum van aflossing (of de datum waarop een bedrag opeisbaar is) periodiek aan de beleggers een percentage aan rente te voldoen.
F.7
Zoals het hof hiervoor onder E.4 heeft overwogen, is slechts een beperkt deel van de inleg van de beleggers [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9] door [A] B.V. daadwerkelijk aangewend voor de aankoop van life settlements, namelijk 25,1%.
Hieruit kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat [A] B.V. de ingelegde gelden van voormelde beleggers in strijd met het contractuele doel om 70% van de obligatielening aan te wenden voor de aankoop van life settlements dan wel 100% van de obligatielening aan te wenden voor de financiering van de belegging in life settlements heeft beheerd en voor andere doeleinden heeft aangewend.
Zelfs indien, zoals betoogd door de raadsman, ‘de financiering van de belegging in life settlements' ruim wordt uitgelegd, in dier voege dat daarbij kosten die gemaakt worden om life settlements aan te kopen worden betrokken, dan nog zijn de obligatieleningen niet aangewend conform het contractuele doel. Daarvoor staat het percentage dat is besteed aan de aankoop van life settlements (25,1 %) te ver verwijderd van het contractuele doel om deze voor 100% aan te wenden voor de financiering van de belegging in life settlements.
Voorts overweegt het hof dat door slechts een beperkt deel van de ingelegde gelden te investeren in life settlements, die zouden moeten renderen, de teruggave van de gelden aan het einde van de looptijd van de obligatieleningen en de periodieke uitbetaling van rente, minstgenomen, aanmerkelijk zijn bemoeilijkt.
F.8
Het hof is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat [A] B.V., zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester heeft beschikt over de in de bewezenverklaring genoemde gelden, zodat de B.V. zich deze gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, zulks terwijl deze gelden toebehoorden aan de in de bewezenverklaring genoemde beleggers. Immers, [A] B.V. ontving deze gelden slechts teneinde deze voor 70 procent aan te wenden voor de aankoop van life settlements dan wel voor 100 procent aan te wenden voor de financiering van de belegging in life settlements.”