ECLI:NL:PHR:2017:61

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/02937
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens betekeningsperikelen

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was bij verstek veroordeeld op 28 mei 2013, maar stelde dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de motivering van het hof niet begrijpelijk is. De verdachte had op 11 mei 2013 een oproeping ontvangen, maar er waren significante twijfels over de betekening van deze oproeping. De Hoge Raad oordeelt dat de akte van uitreiking niet ondubbelzinnig aantoont dat de oproeping betrekking had op de onderhavige zaak. Dit leidt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep niet kan standhouden. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Conclusie

Nr. 15/02937
Zitting: 3 januari 2017
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is bij arrest van 27 mei 2015 door het gerechtshof Amsterdam bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep. Het middel klaagt in het bijzonder dat ‘s hofs motivering van dit oordeel inhoudende dat de dagvaarding voor de zitting van 28 mei 2013 op 11 mei 2013 in persoon aan de verdachte is betekend niet begrijpelijk is.
3.2. Tot de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort de aan het dubbel van de oproeping van de verdachte om op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 mei 2013 te verschijnen gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 2 mei 2013 tevergeefs is aangeboden op het adres van de verdachte op de [a-straat 1] te Hoofddorp, dat aldaar een afhaalbericht is achtergelaten, dat de brief na zeven dagen nog niet is afgehaald en dat de akte met de brief op 10 mei 2013 is teruggezonden, dat de dagvaarding op 17 mei 2013 is uitgereikt aan de griffier nu “de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde niet bekend is” en dat ex. art. 588a Sv een afschrift is verzonden naar het door de verdachte bij zijn eerste verhoor opgegeven adres. Op deze akte is het parketnummer 15-160940-12 getypt; dat is het parketnummer van de onderhavige zaak in eerste aanleg. Bij de stukken van het geding bevindt zich tevens een kopie van een akte van uitreiking met daarop achter het kopje “briefsoort” getypt:
“oproep verdachte”, achter “parketnr.” getypt:
“15-003875-13”en achter “zitting” getypt:
“28 mei 2013”. Deze akte houdt in dat op 6 mei 2013 tevergeefs is gepoogd “de brief” – kennelijk de brief waarin de verdachte wordt opgeroepen op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 mei 2013 te verschijnen – uit te reiken op het adres van de verdachte [a-straat 1] te Hoofddorp nu “er niemand aanwezig was of bereid was de brief aan te nemen”. Aan deze akte is een afhaalbericht gehecht waarin als parketnummer is getypt:
“15-160940-12”.De achterzijde van de akte vermeldt dat de brief op 11 mei 2013 aan de geadresseerde met geldig legitimatiebewijs is uitgereikt. De akte bevat voorts achter “handtekening ontvanger” een met pen aangebrachte handtekening waarin ik de naam van de verdachte, [verdachte], ontwaar.
3.3. In het aan de Hoge Raad toegezonden procesdossier bevinden zich de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg van respectievelijk 29 november 2012, 22 januari 2013 en 22 april 2013. Op die processen-verbaal is achter “Parketnummer” getypt:
“15.160940.12 en 15.003875.13”. Van daadwerkelijke voeging van de zaken in de zin van art. 259 Sv blijkt echter niet. Ook gelet op het vervolg van de zaken – in de onderhavige zaak met parketnummer 15.160940.12 is afzonderlijk een (mondeling) vonnis gewezen - moet aangenomen worden dat de zaken, zoals in de regel geschiedt, gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld zijn. - De zaak met parketnummer 15.003875.13 is reeds in cassatie geweest bij de Hoge Raad. [1] Het gerechtshof Amsterdam heeft blijkens het arrest van 8 september 2015 in die zaak hetzelfde geoordeeld als het blijkens het bestreden arrest in de onderhavige zaak heeft gedaan, te weten dat de oproeping om op de terechtzitting te verschijnen van 28 mei 2013 op 11 mei 2013 in persoon aan de verdachte is betekend, dat de verdachte op 28 mei 2013 bij verstek is veroordeeld en dat tegen dit vonnis geen hoger beroep is ingesteld binnen veertien dagen. Het hof heeft de verdachte in de zaak met parketnummer 15.003875.13 vervolgens - eveneens op die grond - niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De raadsman heeft in die zaak het cassatieberoep ingetrokken.
3.4. Blijkens de aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2013 is tegen de niet-verschenen verdachte verstek verleend en is hij tot straf veroordeeld.
3.5. Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 28 mei 2013 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De dagvaarding is op 11 mei 2013 in persoon aan de verdachte betekend.
De verdachte is op 28 mei 2013 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 21 januari 2014.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.”
3.6. Uit de hiervoor onder 3.2 bedoelde akte van uitreiking met daaraan de oproeping van de verdachte die op 11 mei 2013 aan de verdachte in persoon is uitgereikt, blijkt niet ondubbelzinnig dat deze oproeping (tevens) betrekking had op de onderhavige zaak (met bijbehorend parketnummer 15.160940.12). De omstandigheid dat op het aan de akte aangehechte afhaalbericht wel het parketnummer 15.160940.12 wordt vermeld, maakt dat mijns inziens niet anders. Ik meen dan ook dat het oordeel van het hof dat blijkens de inhoud van de akte de oproeping in persoon is uitgereikt niet begrijpelijk is. [2] Daarbij neem ik voorts in aanmerking dat zich in het procesdossier [3] geen andere dan de hiervoor bedoelde akte betreffende een in persoon uitgereikte oproeping of dagvaarding voor de zitting voor 28 mei 2013 bevindt en uit de stukken van het geding evenmin anderszins kan worden afgeleid dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
3.7. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Gelet op het voorgaande behoeft het tweede cassatiemiddel, dat klaagt over de schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte wat mij betreft geen volledige bespreking. Ik volsta er mee op te merken dat naar mijn oordeel ook dit middel terecht is voorgesteld. De verdediging mocht er immers op vertrouwen dat, zoals in een e-mail aan de raadsman was meegedeeld, de onderhavige zaak door het hof niet op de aangekondigde dag zou worden behandeld.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Intern nummer 15/04276.
2.Vgl. bijv. HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0453 en HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF0742.
3.In het procesdossier behorende bij de zaak met parketnummer 15.003875.13 trof ik een dergelijke akte, betrekking hebbend op de onderhavige zaak, evenmin aan.