ECLI:NL:HR:2011:BR0453
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep en betekening van vonnissen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter. De verdachte, geboren in 1977 en woonachtig te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling wegens overtreding van artikel 30, vierde lid, van de Wet op de Motorrijtuigen (WAM). De advocaat van de verdachte, mr. V.C. van der Velde, had een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest was gehecht.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de mededeling van het vonnis op 25 januari 2007 in persoon was betekend. Dit oordeel was niet begrijpelijk, aangezien er bij de stukken geen andere akte van uitreiking aanwezig was dan de eerder genoemde akte, die aangaf dat de mededeling na vergeefse aanbieding was teruggezonden aan de afzender. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening van vonnissen en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid in hoger beroep. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte niet-ontvankelijk was verklaard zonder voldoende motivering, wat in strijd was met de rechtsbeginselen. De zaak zal nu opnieuw worden berecht door het Gerechtshof, waarbij de juiste procedurele stappen in acht moeten worden genomen.