ECLI:NL:HR:2009:BF0742

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01539/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep wegens gebrekkige betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat de inleidende dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. De akte van uitreiking vermeldde dat de dagvaarding op 2 september 2004 was betekend aan een schriftelijk gemachtigde, maar de akte ontbrak aan essentiële informatie zoals de omschrijving en het nummer van het legitimatiebewijs van de gemachtigde. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het Hof, dat de dagvaarding in persoon was betekend, niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden beslissing ontoereikend was gemotiveerd en vernietigde het arrest van het Hof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De verdachte had op 17 december 2004 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 1 november 2004, maar dit was buiten de wettelijke termijn van veertien dagen gedaan. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte niet-ontvankelijk kon worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij de termijn had overschreden. De zaak bevatte ook een discussie over de geldigheid van de betekening van de dagvaarding, waarbij de Hoge Raad de argumenten van de verdediging in overweging nam. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de Hoge Raad het bestreden arrest zou vernietigen en de zaak zou terugverwijzen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van correcte betekening in het strafproces en de noodzaak voor een zorgvuldige documentatie van de uitreiking van dagvaardingen. De beslissing heeft implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten en de eisen die aan de betekening van processtukken worden gesteld.

Uitspraak

30 juni 2009
Strafkamer
nr. S 01539/07
AM/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 10 maart 2006, nummer 23/005819-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.G. Al, advocaat te Nieuw-Vennep, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Nadien hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.J. van der Velden, advocaten te Amsterdam bij aanvullende schriftuur een tweede middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.2. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"1. Voorvragen
Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 2 september 2004 op grond van artikel 588, derde lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering in persoon is betekend. De verdachte heeft op 17 december 2004 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 1 november 2004. Hiermee heeft de verdachte de in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van veertien dagen ruimschoots overschreden. Nu de verdachte buiten de in het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn hoger beroep heeft ingesteld, kan de verdachte niet ontvangen worden in het hoger beroep. Het hof verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep."
2.3. Een aan het dubbel van de inleidende dagvaarding gehechte akte van uitreiking houdt in dat die dagvaarding op 1 september 2004 tevergeefs is aangeboden op verdachtes GBA-adres [a-straat 1] te [plaats A] en dat de inleidende dagvaarding op 2 september 2004 is uitgereikt aan [betrokkene 1] die, blijkens de akte van uitreiking, door de verdachte schriftelijk gemachtigd was om het stuk in ontvangst te nemen.
2.4. Op die akte van uitreiking ontbreken de omschrijving en het nummer van het legitimatiebewijs van de schriftelijk gemachtigde, terwijl zich bij de stukken geen schriftelijke machtiging bevindt.
Gelet op een en ander is 's Hofs oordeel dat de inleidende dagvaarding in persoon is betekend, niet zonder meer begrijpelijk. Dat brengt mee dat de bestreden beslissing ontoereikend is gemotiveerd.
2.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 juni 2009.