Voetnoten
2.De in deze conclusie besproken algemene ontwikkeling zal ook aan de orde komen in een andere zaak, onder nummer 15/01692 waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
4.Ik baseer me bij de bespreking van de zaak op de stukken van de klachtprocedure bij het EHRM onder nummer 2205/16, die op grond van Rule 33 van de Rules of Court van het EHRM openbaar zijn en de gedingstukken behorende bij het arrest van de Hoge Raad 8 september 2015, 14/04939, waarbij het cassatieberoep niet ontvankelijk is verklaard.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 september 2014, parketnummer 21-006632-13.
6.Er wordt ook geklaagd over het feit dat de Hoge Raad het cassatieberoep op grond van art. 80a RO niet ontvankelijk heeft verklaard, zonder schriftelijk standpunt van de PG. Gesteld wordt dat de onthouding van de PG een standpunt in te nemen de facto een standpunt is dat de klacht op de voet van art. 80a RO kan worden afgedaan en dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Dat wordt in strijd geacht met het recht op een eerlijk proces. Ik laat dit onderdeel van de klacht in deze bespreking buiten beschouwing.
7.Zie Y. Haeck en H. de Vylder, Commentaar op art. 35 EVRM, par. C8, SDU Commentaar EVRM, Deel II- Procedurele rechten, Den Haag, SDU Uitgevers 2014.
8.Zie art. 37 lid 1 sub c EVRM en Regel 62A van het Reglement van het EHRM en voor een toelichting hierop L.R. Glas, commentaar op art. 37 EVRM, par. C5, SDU Commentaar EVRM, Deel II- Procedurele rechten, Den Haag, SDU Uitgevers 2014.
9.Zie L.R. Glas, commentaar op art. 37 EVRM, par. C4, SDU Commentaar EVRM, Deel II- Procedurele rechten, Den Haag, SDU Uitgevers 2014.
10.EHRM 18 maart 2013, nr. 27081/09.
11.B. de Wilde, Stille getuigen, Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen (art. 6 lid 3 sub d EVRM) Wolters Kluwer, 2015.
12.EHRM Grote Kamer 15 december 2011, Al-Khawaja en Tahery t. Verenigd Koninkrijk, nrs. 26766/05 22228/06. Zie voor het schema De Wilde, a.w. p. 66, ik geef het met een iets verkorte tekst weer.
13.EHRM Grote Kamer 15 december 2015, Schatschaschwili t. Duitsland, nr. 9154/10
14.Par. 110.
15.Par. 113, het EHRM gebruikt de bewoordingen “manifestly irrelevant for the outcome of the case”.
16.Par. 113.
17.Par. 119.
18.Zie in dit verband ook EHRM 15 september 2016, Simon Price v. UK, nr. 15602/07, waarin het EHRM in par. 111 overweegt:
19.Zie Schatschaschwili, par. 122: “The need for all reasonable efforts on the part of the authorities to secure the witness’s attendance at the trial further implies careful scrutiny by the domestic courts of the reasons given for the witness’s inability to attend trial, having regard to the specific situation of each witness”.
20.Zie De Wilde, a.w. p. 123 en 124.
21.De Wilde, a.w., p. 128.
22.D.M.H.R. Garé en P.A.M. Mevis, Over het oproepen van getuigen ter terechtzitting en getuigenbewijs in strafzaken Ars Aequi Cahiers Strafrecht, deel 12, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2000, p. 72.
23.Kamerstukken II 1980/81, 16 652, nr. 3, p. 1 en 5.
24.Kamerstukken II 1982/83, 16 652, nr. 6, p. 1-2.
25.Zie ook de noot van Knigge onder HR 13 oktober 1992, NJ 1993/143; Garé en Mevis, a.w., p. 66; T. Blom in A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen e.a. (red.), Het Wetboek van Strafvordering (losbladig), Deventer: Kluwer, aant. 4.3 bij art. 264 Sv (bijgewerkt tot 1 juni 2002) en aant. 5.3 bij art. 288 Sv (bijgewerkt tot 1 juni 2003).
26.Kamerstukken II 1982/83, 16 652, nr. 6, p. 4 en 6.
27.Kamerstukken II 1980/81, 16 652, nr. 3, p. 4 en Kamerstukken II 1982/83, 16 652, nr. 6, p. 3.
28.Zie ook de conclusie van A-G Leijten voorafgaand aan dit arrest.
29.Mevis in zijn noot onder HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626; Garé en Mevis, a.w., p. 66 en 92; C.P.J. Scheele, Het beoordelen van getuigenverzoeken: een leidraad voor de praktijk, Strafblad 2011, p. 67. 35.De genoemde voorbeelden zijn geplukt uit een relatief beperkte zoekslag in de jurisprudentie na 1 juli 2014 (de datum van het overzichtsarrest van de Hoge Raad) tot 1 januari 2017. Ik heb mij daarbij beperkt tot arresten van de Hoge Raad in gevallen waarin het gaat om getuigenverzoeken waarbij het verdedigingsbelang als maatstaf van toepassing is. Dat leverde in totaal 11 arresten op waarin de verzoeken als zijnde onvoldoende onderbouwd zijn afgewezen, de Hoge Raad het cassatieberoep op de voet van art. 81 RO heeft afgedaan en de beslissing van het hof in stand heeft gelaten. Het gaat afgezien van de twee hiervoor onder 3.5.35 genoemde voorbeelden om ECLI:NL:HR:2015:3850; ECLI:NL:HR:2016:1461; ECLI:NL:HR:2015:3444; ECLI:NL:HR:2014:3916; ECLI:NL:HR:2015:1702; ECLI:NL:HR:2015:1156; ECLI:NL:HR:2015:1382 en drie arresten waarin de Hoge Raad casseerde: HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3355 (vanwege het niet beslissen op een voorwaardelijk gedaan getuigenverzoek), HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2005 en HR 20 december 2015, ECLI:NL:HR:2016:2914, in welke laatste twee zaken de afwijzing onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. 36.Zie EHRM 15 december 2011, Al Khawaya en Tahery t. Verenigd Koninkrijk, appl. nrs. 26766/05 en 22228/06, par. 118: “Article 6 § 3 (d) enshrines the principle that, before an accused can be convicted, all evidence against him must normally be produced in his presence at a public hearing with a view to adversarial argument. Exceptions to this principle are possible but must not infringe the rights of the defence, which, as a rule, require that the accused should be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him, either when that witness makes his statement or at a later stage of proceedings”.
37.De grondslag voor het toetsingskader in geval van een getuige à décharge is te vinden in bijvoorbeeld EHRM 10 oktober 2013, Topić v. Croatia, Appl. no. 51355/10, par. 40-42, waarin het EHRM in par. 42 overweegt: “It is accordingly not sufficient for a defendant to complain that he has not been allowed to question certain witnesses; he must, in addition, support his request by explaining why it is important for the witnesses concerned to be heard and their evidence must be necessary for the establishment of the truth (see Borisova v. Bulgaria, no. 56891/00, § 46, 21 December 2006). Thus, when the applicant has made a request to hear witnesses which is not vexatious, and which is sufficiently reasoned, relevant to the subject matter of the accusation and could arguably have strengthened position of the defence or even led to the applicant’s acquittal, the domestic authorities must provide relevant reasons for dismissing such request”.