Conclusie
1.Feiten
2.Procesverloop
Ontvanger/Roelofsen [5] en
Driespan, [6] waarin de normen voor deze vorm van (externe) aansprakelijkheid van bestuurders zijn uitgewerkt (randnummers 3.7 en 3.8).
management buy-outplaats, waarbij [verweerster 2] de aandelen in QPH heeft verkocht aan het management van QP. [9] In een productie bij een na de comparitie door [verweerder 1] , [verweerster 2] en [verweerder 3] genomen conclusie [10] zijn enkele transacties die in het kader van deze
management buy-outin 2005 en 2007 hebben plaatsgevonden nader toegelicht. In deze conclusie wordt erop gewezen dat de
management buy-outheeft plaatsgevonden in nauw overleg met de AFM. In de conclusie wordt uiteengezet waarom en onder welke voorwaarden er dividenden zijn uitgekeerd en de vorderingen van QP op de voormalige franchisenemers zijn overgedragen op [verweerster 2] . Ook licht de conclusie toe dat de overdracht van de activa van QP aan Fortucon (een voormalige franchisenemer van [B] ) samenhing met de
management buy-out. Fortucon is later failliet gegaan, hetgeen weer tot het faillissement van QP en de problemen bij QPH heeft geleid. Op het moment van de overdracht van de activa bestond echter het vertrouwen dat de onderneming van QP zou worden veiliggesteld en dat voldoende middelen zouden worden gegenereerd om de procedures te kunnen afwikkelen. [11]
management buy-out. [16]
leadszou genereren: verwijzingen uit het relatienetwerk van [eiser] naar QP (randnummer 8). Daarvoor is een bedrag van € 40.000 overeengekomen. Van het genereren van
leadsis niets gekomen, maar de overeenkomst is wel vervallen of gewijzigd. Dit verklaart volgens [verweerders] waarom [eiser] vervolgens lange tijd niets van zich liet horen. [eiser] kan daarom geen aanspraken meer doen gelden uit hoofde van de overeenkomst. Subsidiair voeren [verweerders] aan dat van QPH geen nakoming kan worden verlangd zolang [eiser] zijn verplichting tot het genereren van
leadsniet is nagekomen (art. 6:262 BW). Mocht [eiser] nog rechten kunnen doen gelden, dan heeft hij deze verwerkt door zo lang stil te zitten (randnummer 19).
leadsniets was gekomen. Op dat ogenblik had [B] , inmiddels al ruim twee jaar QP geheten, haar activiteiten gestaakt. Deze waren toen al grotendeels ondergebracht bij Fortucon. [verweerder 1] kon daarom niets met het verzoek van [eiser] en heeft hem voorgesteld na te gaan of Fortucon concerten zou willen afnemen (randnummer 10). [eiser] heeft bij e-mail van 12 februari 2008 voorgesteld om voor de relaties van Fortucon twee concerten te geven voor een bedrag van € 125.000. Dit voorstel is afgewezen, omdat Fortucon deze verplichting niet kon of wilde aangaan. Vervolgens heeft [eiser] , die kennelijk nog meende rechten te kunnen doen gelden uit hoofde van de overeenkomst, in juni 2008 aangegeven de overeenkomst te willen laten afkopen. Dat voorstel heeft [verweerder 1] in een e-mail van 9 juni 2008 (productie 12 bij de inleidende dagvaarding) afgewezen, omdat de afspraken in 2005 waren gewijzigd en er dus volgens [verweerder 1] niets viel af te kopen. Op grond van de gewijzigde overeenkomst zou [eiser]
leadsgenereren, waarvoor hij in 2005 was betaald, maar waaraan hij geen gevolg had gegeven; voor zover er al iets af te kopen viel, was het eerder [eiser] die iets terug te betalen had (randnummer 11). Bij brief van zijn advocaat van 21 april 2009 heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden en schadevergoeding gevorderd (productie 6 bij de inleidende dagvaarding). QPH had echter geen middelen om zich in rechte te kunnen verweren en heeft het op een verstekvonnis laten aankomen (randnummer 12).
leads(rov. 5.3.4.).
leadsheeft gegenereerd (randnummers 4.1 – 4.4). Mochten zij een schuld uit bestuurdersaansprakelijkheid hebben op [eiser] , dan doen zij een beroep op verrekening door QP c.q. QPH met die vordering van € 40.000.
leadszou verzorgen. Grief 7 bestrijdt de vaststelling in rov. 5.7. dat [eiser] tot en met 2005 een jaarlijkse vergoeding heeft gekregen voor het verzorgen van een concert: in 2005 heeft hij een bedrag van € 40.000 betaald gekregen, maar heeft hij geen concert verzorgd. Grieven 9 en 10 bestrijden dat uit het verstekvonnis van 25 november 2009 volgt dat QPH in 2006 en 2007 verplicht was de jaarlijkse vergoeding aan [eiser] te betalen: het vonnis bevat immers geen inhoudelijke beoordeling. Tenslotte heeft de rechtbank volgens grief 15 ten onrechte bewijskracht toegekend aan de omschrijving ‘verzorgen concert [eiser] ’ op de door [eiser] gezonden factuur van 7 juli 2005 en daaruit afgeleid dat de overeenkomst niet gewijzigd was.
leadste leveren waaruit zou volgen dat [eiser] niet langer aanspraak kon maken op nakoming van de betalingsverplichtingen voor het verzorgen van concerten (rov. 4.6. – 4.7.).
management buy outtot stand gekomen waardoor [verweerder 3] , [verweerder 4] en [verweerder 5] ( [verweerder 3] c.s.) de aandelen QPH hebben verworven. Deze transactie heeft plaatsgevonden op of omstreeks 27 oktober 2005. De koopsom, die was bepaald op € 1,5 mln., is [verweerder 3] c.s. schuldig gebleven.
3.Bespreking van de klachten
eerste plaatshet gegeven dat het contract niet of nauwelijks op de oorspronkelijke door partijen beoogde wijze is uitgevoerd. Het contract heeft betrekking op over en weer te verrichten prestaties gedurende 9 jaar. Slechts in het eerste jaar (2004) heeft normale nakoming plaatsgehad in die zin dat er een concert is gegeven waarvoor de overeengekomen vergoeding is betaald. In het tweede jaar (2005) is geen concert gegeven, doch wel een vergoeding betaald, waarbij partijen overigens hebben gedebatteerd over de vraag of deze vergoeding de oorspronkelijk overeengekomen uitkoopsom betreft of een vergoeding op basis van een aanpassing van het contract (waarbij [eiser] niet langer concerten zou geven maar voor
leadszou zorgen). In de jaren 2006 en 2007 heeft geen uitvoering plaatsgevonden. In 2008 is het gesprek over inhoud en nakoming van de contractuele afspraken hervat, doch tot uitvoering heeft dat ook in 2008 niet geleid. In 2009 heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden en schadevergoeding gevorderd.
tweede plaatsgeeft het dossier zicht op een aantal transacties aan de zijde van QP, QPH en (voormalige) franchisenemers die, bij eerste beschouwing en zonder nadere toelichting, vragen oproepen. [eiser] heeft bij deze transacties ook vraagtekens geplaatst. Ook na bestudering van het dossier blijft het moeilijk volledig grip op de zaak te krijgen; zo wordt niet geheel duidelijk wat zich rond het faillissement van QP en de deconfiture van QPH aan transacties binnen en buiten de groep heeft afgespeeld. Belangrijk is echter dat [verweerders] een toelichting op de gang van zaken hebben gegeven die niet onaannemelijk is (conclusie na comparitie in eerste instantie, productie 2). [verweerders] hebben daarbij o.m. gesteld dat het voor hen onvoorzienbare faillissement van Fortucon in september 2008 en het daardoor uitblijven van betaling van de koopsom voor de activiteiten van QP aan QPH oorzaak van de problemen zijn geweest. Zonder deze problemen had [eiser] betaald kunnen worden. Het hof is (bij gebreke van een gemotiveerde betwisting) van deze toelichting op de gang van zaken uitgegaan. Vervolgens heeft het hof tegen deze achtergrond de vorderingen van [eiser] beoordeeld en daarbij, anders dan de rechtbank, [verweerders] , naar mijn mening terecht, de gelegenheid gegeven om de omvang van de contractuele verplichtingen (en daarmee van een eventuele schadevergoedingsplicht) van QPH jegens [eiser] aan de orde te stellen. Dat heeft geleid tot het oordeel dat [eiser] over de jaren 2006 en 2007 geen aanspraak heeft willen maken op nakoming van de overeenkomst. Dat de vorderingen jegens [verweerders] geheel zijn afgewezen, heeft hiermee te maken dat naar het oordeel van het hof van onrechtmatig handelen door [verweerders] jegens [eiser] geen sprake is, omdat het faillissement van Fortucon in 2008 eerder niet voorzienbaar was (zodat de betrokken bestuurders in verband met de door Fortucon verschuldigde koopprijs van voldoende verhaalsmogelijkheden konden uitgaan) en van onrechtmatige selectieve (wan)betaling (mede in dat licht) niet is gebleken.
derde plaatsis, althans voor de beoordeling in cassatie, van belang dat in cassatie moet worden uitgegaan van de juistheid van de hiervoor genoemde toelichting van [verweerders] op de gang van zaken. [eiser] heeft, als gezegd, een drietal klachten geformuleerd tegen de consequenties die het hof, uitgaande van deze toelichting, heeft verbonden aan het doen en nalaten van de aangesproken bestuurders, maar heeft de overweging over de aanvaarding van de (voor de beoordeling van deze zaak belangrijke) toelichting zelf ongemoeid gelaten. Dat valt overigens te begrijpen nu de beslissing van het hof om de toelichting van [verweerders] te volgen enerzijds van feitelijke aard is en daarnaast tegen de achtergrond van het partijdebat niet onbegrijpelijk voorkomt.
subonderdeel 1a), althans dat het oordeel dat hij in 2006 en 2007 geen aanspraak heeft willen maken op nakoming van de overeenkomst niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd (
subonderdeel 1b). Hij voert aan dat het hof met uitzondering van de tijdens dit geding bij antwoordconclusie gegeven verklaring “dat hij ‘coulance’ heeft getoond en [verweerder 1] (QPH) heeft voorgesteld dat deze hem zou bellen wanneer het financieel beter zou gaan” geen enkele gedraging van [eiser] heeft vastgesteld waaruit bij QPH c.q. [verweerders] het gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn ontstaan op afstand van recht c.q. rechtsverwerking. Het hof heeft enkel een nalaten genoemd, namelijk dat [eiser] geen concreet voorstel heeft gedaan voor een te verzorgen concert en geen factuur heeft gestuurd. Daarnaast heeft hij in subonderdeel 1b gewezen op een aantal omstandigheden in het licht waarvan het oordeel onbegrijpelijk zou zijn (hierna 3.11 - 3.12). In
subonderdeel 1cklaagt hij dat het hof is uitgegaan van een onjuiste opvatting van de voor een beroep op afstand van recht geldende verdeling van de stelplicht en bewijslast.
subonderdeel Ianiet kan slagen, en de motiveringsklacht van
subonderdeel 1bevenmin. De in
subonderdeel Icgeformuleerde klacht met betrekking tot het miskennen van de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op afstand van recht faalt ook. Dit subonderdeel gaat er eveneens vanuit dat het hof de figuur van afstand van recht heeft toegepast; het subonderdeel mist in zoverre dus feitelijke grondslag. Dat geldt ook indien de klacht zo moet worden begrepen dat het hof ten onrechte op [eiser] de verplichting heeft gelegd te stellen en te bewijzen dat de overeenkomst is blijven voortbestaan; dat deze is blijven voortbestaan, is immers niet in geschil en daarvan gaat ook het hof uit.
Subonderdeel IIIakomt op tegen rov. 4.13. en 4.15. met de klacht dat het hof daarin ongemotiveerd voorbij is gegaan aan een essentiële stelling van [eiser] . Het gaat om de stelling dat [verweerders] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door hem als enige schuldeiser onbetaald te laten en binnen de groep wel dividend uit te betalen, ook na 10 oktober 2007, toen duidelijk was dat een faillissement van QP naderde. Mocht het hof deze stelling niet hebben miskend, dan getuigt zijn oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig handelen volgens
subonderdeel IIIbvan een onjuiste rechtsopvatting. In dat geval miskent het oordeel dat in beginsel de betaling van alle crediteuren met uitzondering van één van hen een onrechtmatige daad oplevert jegens de ene onbetaald gebleven crediteur.
Coral/Stalt. [31] Daarin oordeelde Uw Raad dat een vennootschap die haar activiteiten beëindigt en niet in staat is al haar schuldeisers te voldoen, in beginsel (behoudens rechtvaardigingsgronden) onrechtmatig handelt door de tot de eigen groep van vennootschappen behorende schuldeisers met voorrang te voldoen. Ook buiten deze specifieke situatie kan, volgens dat arrest, sprake zijn van een onrechtmatige daad als een schuldenaar die niet al zijn schuldeisers kan voldoen deze schuldeisers ongelijk behandelt. [32] Dergelijke onrechtmatige selectieve (wan)betaling kan ook tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders van de vennootschap leiden, [33] mits hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [34] Zo achtte het hof Leeuwarden de bestuurders van een rechtspersoon persoonlijk aansprakelijk, omdat zij welbewust hadden bewerkstelligd dat één van de schuldeisers van de rechtspersoon onbetaald was gebleven, waar alle andere waren voldaan. [35]
Coral/Stalt(hiervoor 3.19), niet het geval voor dat ten tijde van de betalingen duidelijk was dat de vennootschap over onvoldoende middelen zou beschikken om alle schuldeisers te voldoen. De klacht van subonderdeel IIIa treft dus geen doel.
subonderdeel IIIbte falen. Zoals ik hiervoor heb uiteengezet, heeft het hof, anders dan het subonderdeel betoogt, niet miskend dat selectieve betaling van schuldeisers onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn, maar geoordeeld dat van dergelijke onrechtmatige selectieve betaling – in de wetenschap dat de vennootschap over onvoldoende middelen beschikte om alle schuldeisers te kunnen voldoen – in dit geval niet is gebleken.
restklachtmet de strekking dat gegrondbevinding van een van de aangevoerde klachten tevens betekent dat rov. 4.16. en het dictum van het arrest niet in stand kunnen blijven.