In deze zaak gaat het om een strafmotiveringsklacht die is ingediend door de verdachte, die door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft zich gedurende bijna een jaar schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van hennep, waarbij hij ook de coffeeshop bevoorradede. De verdediging stelt dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de hoeveelheid hennep die de verdachte in het kader van het gedoogbeleid aan de coffeeshop mocht leveren. Het hof heeft echter overwogen dat de verdachte zich daarnaast ook bezighield met de verkoop van hennep aan anderen, wat niet onder het gedoogbeleid valt. De verdediging heeft ook aangevoerd dat de schending van het doorlaatverbod zou moeten leiden tot een lagere straf, maar het hof heeft dit verweer verworpen omdat niet is onderbouwd in welk belang de verdachte is geschaad. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat beide middelen falen en dat er geen gronden zijn voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De zaak heeft samenhang met twaalf andere zaken, waarin ook conclusies worden getrokken.