6.02uur: [betrokkene 15] komt vervolgens gelijk weer teruglopen en heeft dan een 2e grote zwarte tas in zijn hand en loopt daarmee ook naar de Seat Altea [KK-00-KK] . Ook deze tas wordt achter in de Seat gelegd. [betrokkene 15] sluit hierna de kofferbak en loopt weer richting de woonwagen.
[betrokkene 15] komt om 06.04 uur terug lopen. Ook nu heeft hij een grote zwarte 3e tas in 06.04 uur zijn hand en loopt daarmee richting de Seat Altea en opent de achterklep en legt deze ook in de kofferbak. Sluit hierna weer de kofferbak, en loopt weer richting de woonwagen van [betrokkene 8] .
7 mei 2012 [betrokkene 15] is vervolgens 3 minuten uit beeld (woonwagen [betrokkene 8] ) komt om 06.08 uur terug en loopt richting de Seat Altea en vertrekt te 06.09 uur met de Seat.
7 mei 2012 Om 08.11 uur komt [betrokkene 15] weer terug rijden met de Seat Altea en parkeert de Seat voor de woonwagen van [betrokkene 8] . Hierna loopt [betrokkene 15] naar de woonwagen van [betrokkene 8] en vertrekt dan om 08.16 uur met de VW Transporter [LL-00-LL] .”
7. Voorts heeft het hof overwogen:
“Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij alle onder 2 ten laste gelegde henneptransporten naar Duitsland bekend, met uitzondering van het transport van 7 mei 2012. Op 7 mei 2012 heeft weliswaar een transport plaatsgevonden naar Duitsland, maar dat betrof een nep-transport, dus zonder hennep, om de nieuwe drugslijn te testen, aldus verdachte.
Het verweer van verdachte wordt verworpen. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van verdachte dat het om een neptransport ging. Uit de bewijsmiddelen blijkt zelfs het tegendeel.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat reeds in januari 2012 door hem en medeverdachte [betrokkene 8] is begonnen met het organiseren van henneptransporten naar Duitsland. Dat de lijn pas in mei 2012 werd getest lijkt het hof daarom zeer onwaarschijnlijk. Dat vóór mei 2012 reeds henneptransporten hebben plaatsgevonden blijkt voorts uit een getapt telefoongesprek d.d. 21 mei 2012 tussen verdachte en [betrokkene 8] . Uit dat gesprek blijkt dat sprake is geweest van een eerder transport waarvoor nog een oude schuld moest worden afgelost.
Verdachte en medeverdachte [betrokkene 8] hebben daarnaast over dit transport wisselend en zelfs tegenstrijdig verklaard. Volgens [betrokkene 8] zou [verdachte] voorafgaand aan het transport hebben geweten dat het om een neptransport ging, omdat hij dat met verdachte had overlegd, maar verdachte ontkent dat en stelt dat er helemaal geen overleg heeft plaatsgevonden en dat hij daar pas later van op de hoogte is gebracht door [betrokkene 8] . Daarnaast zouden de Duitse klanten ook van niks hebben geweten en boos zijn geworden, aldus verdachte.
Naast dat sprake is van wisselende en tegenstrijdige verklaringen, is er in het dossier geen steun te vinden voor de stelling van verdachte dat hij pas achteraf heeft vernomen dat het om een neptransport zou gaan. Er zijn bijvoorbeeld geen getapte telefoongesprekken waaraan hij deelneemt en waarin hij zijn verbazing uit over het ontbreken van hennep en evenmin zijn er tapgesprekken waarin de Duitse klanten zich beklagen over het ontbreken van hennep.
Het transport van 7 mei 2012 is op een zelfde wijze uitgevoerd als de overige door verdachte erkende transporten. Alle getapte telefoongesprekken rond die datum wijze juist op het opzetten van een echt transport. De stelling van verdachte dat sprake was van een neptransport wordt door geen enkel bewijsmiddel gesteund.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat ook bij het transport van 7 mei 2012 sprake is geweest van het exporteren van hennep naar Duitsland, zodat ook dit transport bewezen wordt verklaard.”
8. Het oordeel van het hof dat op 7 mei 2012 daadwerkelijk hennep is uitgevoerd, acht ik in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is, ook gelet op hetgeen daartegen ten verwere is aangevoerd, voldoende met redenen omkleed.
9. Overigens stel ik mij op het standpunt dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de bewijsvoering met betrekking tot de tenlastegelegde uitvoer op 7 mei 2012 van een onbekende hoeveelheid hennep onvoldoende is en dit incident wordt weggedacht, daarmee niet wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de aard en de ernst van al hetgeen overigens bewezen is verklaard – onder meer deelneming aan een criminele organisatie en in het kader van feit 2 vijf andere transporten naar Duitsland waarbij in totaal ten minste 100 kilo hennep was gemoeid –, waarbij ik in aanmerking neem dat in de strafmotivering ten aanzien van feit 2 niet expliciet wordt gerept van zes transporten, zodat de verdachte niet een voldoende in rechte te respecteren belang in cassatie heeft.
10. Het eerste middel faalt hoe dan ook.
11. Het
tweede middelkeert zich tegen de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde.
12. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 11 juli 2012 te Deurningen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag, van 35.000 euro, de werkelijke aard en de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
13. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, is op deze bewezenverklaring niet van toepassing hetgeen in art. 420bis, eerste lid onder b Sr is bepaald, noch de daarop betrekking hebbende (en in de toelichting op het middel aangehaalde) rechtspraak van de Hoge Raad, maar is daarop van toepassing het bepaalde in art. 420bis, eerste lid, onder a Sr. Ik wijs op de volgende overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:
NJ2016/80 m.nt. Keulen:
“4.3. De klacht doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het 'verwerven of voorhanden hebben' van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302). Met die rechtspraak wordt gedoeld op het 'verwerven of voorhanden hebben' als bedoeld in het eerste lid onder b van art. 420bis Sr. De bewezenverklaring houdt evenwel ook in dat de verdachte van de geldbedragen "de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld" als bedoeld onder a van het genoemde artikellid. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het "verwerven" en "voorhanden hebben" van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van deze klacht niet tot cassatie behoeven te leiden, wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij deze klacht.