Voetnoten
2.HR 29 maart 1966, NJ 1966/399.
3.HR 26 juni 1979, NJ 1979/618.
4.J.W. Fokkens in Noyon, Langemeijer, Remmelink, aant. 3 bij art. 141 Sr, bijgewerkt tot 20 september 2017.
5.Zie echter noot 18, waarin een beperktere uitleg wordt gesuggereerd.
7.Mijn ambtgenoot Bleichrodt wees daarop in zijn conclusie.
8.Art. 440 C.P., dat vóór 1886 ook in Nederland van kracht was, is in 1981 afgeschaft. Zie voor een beschrijving van het Franse recht W. Wedzinga, Openlijke geweldpleging, Arnhem 1992, p. 124 e.v. Deze beschrijving dateert van 1992, maar sindsdien is er op dit punt niets wezenlijks veranderd.
9.Zie art. 412-4 C.P., dat strafbaar stelt het in het kader van een oproer bezetten van een gebouw of installatie à force ouverte. Zie ook art. 461-15 C.P. dat betrekking heeft op het oorlogsmisdrijf plundering.
10.Het is overigens niet onmogelijk dat een ‘Menschenmenge’ zich in een gebouw ophoudt. Een groep van vijftien personen kan namelijk al een mensenmenigte zijn. Zie Wedzinga, a.w., 135 en Jürgen Schäfer in: Münchener Kommentar zum StGB, 3. Auflage 2017, § 125, Rn. 10-14.
11.Wedzinga, a.w., p. 141/142; Schäfer, a.w. § 125, Rn. 19; T. Fischer, Strafgesetzbuch mit Nebengesetzen, Müchen: Beck 2016, p. 960-961.
12.Schönke/Schröder/Steinberg-Lieben, 29. Aufl. 2014, StGB § 125 Rn. 11.
13.Schönke/Schröder/Steinberg-Lieben, a.w.; Schäfer (Münschener Kommentar), Rn 19.
14.Zie voor een uitvoerige beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van art. 141 Sr: Wedzinga, a.w., p. 11 e.v. De Commissie De Wal schrapte het in de aanvankelijke redactie voorkomende, aan art. 440 Code Pénal ontleende bestanddeel ‘openlijk zamenrotten’ alleen om terminologische redenen. Zie Wedzings, a.w., p. 31/32.
15.Zie HR 29 januari 1980, NJ 1980, 321.
16.Tegenwoordig scheert de Hoge Raad ‘medeplegen’ en het ‘in vereniging’ plegen van geweld over dezelfde kam, maar meent nog wel dat daarbij aan het bijzondere karakter van art. 141 lid 1 Sr betekenis toekomt. Zie HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1403. 17.Vergelijk de kritiek van het Hoog Nationaal Geregtshof op de ruime strafbaarstelling van openlijk geweld in het Ontwerp Lijfstraffelijk Wetboek van 1804, welk misdrijf door de ontwerpers werd gezien als een misdrijf tegen de staat. Volgens het Hoog Nationaal Geregtshof diende de uit “het roomsche regt” bekende verdeling “tussen vis publica en privata” – of te wel tussen “geweld tegen den staat en geweld tegen bijzondere personen”- aangehouden worden. Oproer was een misdrijf tegen de staat. “Doch geweld tegen bijzondere personen, hetzij heimelijk of openlijk begaan en door geene andere omstandigheden gekenmerkt, kan onder staatsmisdaden niet geteld worden.”. Zie Wedzinga, a.w., p. 12/13.
18.Men kan zich afvragen of op basis van dit argument niet een stap verder moet worden gegaan en of de reikwijdte van art. 141 lid 1 Sr niet beperkt moet worden tot geweld dat in het openbaar of op een voor het publiek toegankelijke plaats is begaan. Geweld dat zich enkel manifesteert in de publieke ruimte doordat het van een voor het publiek toegankelijke plaats waarneembaar is, zou er dan buiten vallen. Die vraag gaat het bestek van deze conclusie te buiten.