ECLI:NL:HR:2017:55

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
16/02572
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De uitspraak betreft de hoger beroepen van het College tegen de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam met betrekking tot de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012. Het College had klachten ingediend over de beslissingen van het Gerechtshof, die betrekking hadden op dertien onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] te [Z]. De klachten van het College zijn door de Hoge Raad beoordeeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 20 januari 2017 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Tevens is er een griffierecht van € 503 geheven van het College.

Uitspraak

20 januari 2017
Nr. 16/02572
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 29 april 2016, nrs. BK-14/00847 en BK-16/00063 tot en met BK-16/00074, op de hoger beroepen van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende) en het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/774) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 2012 betreffende dertien onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] te [Z].

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam wordt een griffierecht geheven van € 503.