ECLI:NL:PHR:2017:138

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
15/05303
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige stelselmatige observatie en de toepassing van artikel 126g Sv in strafzaken

In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van onrechtmatige stelselmatige observatie van de verdachte, in het kader van een cassatieberoep. De verdachte was eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdediging stelde dat de observatie, die niet op de verdachte maar op medeverdachten was gericht, onrechtmatig was en dat dit zou moeten leiden tot strafvermindering. De observatie vond plaats op 26 oktober 2011 en duurde van circa 12.42 uur tot 14.20 uur. De Hoge Raad oordeelde dat de observatie niet als stelselmatig kan worden aangemerkt, omdat deze slechts een korte periode besloeg en niet gericht was op de verdachte zelf. De conclusie van de advocaat-generaal was dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kon worden, omdat het hof toereikend had gemotiveerd dat er geen sprake was van een onrechtmatige observatie. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken, waarin ook conclusies zijn getrokken.

Conclusie

Nr. 15/05303
Zitting: 24 januari 2017
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 9 november 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met twaalf andere zaken. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelkomt op tegen ’s hofs verwerping van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer dat sprake is van een onrechtmatige stelselmatige observatie van de verdachte, die zou moeten leiden tot strafvermindering.
Het bestreden arrest houdt onder het hoofd “Oplegging van straf en/of maatregel” onder meer het volgende in:
“Het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van een onrechtmatige stelselmatige observatie van verdachte die tot korting dient te leiden op de op te leggen straf, wordt verworpen. Verdachte is op 26 oktober 2011 slechts korte tijd, vanaf circa 12.42 uur tot 14.20 uur geobserveerd. De observatie was (aanvankelijk) niet op verdachte gericht maar op zijn medeverdachten, die met camera’s werden geobserveerd. Pas nadat bleek dat deze medeverdachten een koffer met inhoud in de Audi A4 met kenteken [AA-00-AA] hadden gedaan is de auto van verdachte gevolgd naar Hengelo, waarna deze is gecontroleerd en verdachte de bestuurder bleek te zijn. Gelet hierop, alsmede gelet op de beperkte periode dat sprake is geweest van observatie, is geen sprake is geweest van een stelstelmatige observatie gericht op verdachte.”
6. Volgens de steller van het middel heeft het hof het verweer verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, nu de “verbalisanten de verdachte stelselmatig zijn gaan observeren op basis van een bevel (verlenging) stelselmatige observatie dat niet op rekwirant was gericht “ (maar op [medeverdachte 1]) en uit het observatieverslag zou blijken dat de verbalisanten “reeds ten tijde van het instappen van de bestuurder in voornoemde Audi A4 (direct nadat de medeverdachten de koffer met inhoud in deze auto hadden gelegd), en derhalve niet pas ten tijde van de controle in Hengelo, wisten dat de bestuurder rekwirant was en niet [medeverdachte 1].”
7. Ik meen dat het middel evident niet tot cassatie kan leiden. Het oordeel van het hof dat met betrekking tot de verdachte geen sprake is van een stelselmatige observatie als bedoeld in art. 126g Sv getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het gaat, naar het hof heeft vastgesteld, om iets meer dan anderhalf uur, gerekend vanaf het moment dat de Audi A4 het kamp komt oprijden tot aan het moment van aanhouding (bewijsmiddelen 2, 3 en 4). Dat is, zoals het hof terecht heeft overwogen, een periode die als kort kan worden aangeduid, terwijl blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden gezegd dat in dat korte tijdsbestek een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte is verkregen. [1]
8. Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0004.