ECLI:NL:PHR:2017:1295

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
16/05229
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 16/05229
Zitting: 10 oktober 2017
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 6 juni 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens “oplichting”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbevat de klacht dat de bewezenverklaring van oplichting, in het bijzonder ten aanzien van het aannemen van een valse hoedanigheid, niet uit de bewijsmiddelen volgt, althans onvoldoende is gemotiveerd.
3.1. Ten laste van de verdachte heeft het hof de meer subsidiair ten laste gelegde oplichting bewezenverklaard, inhoudende dat:
‘’hij in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 1800 EUR, de verkoopprijs van de snorfiets), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
- verdachte heeft zich ten overstaan van [betrokkene 1] voorgedaan als rechtmatige eigenaar van de snorfiets
- vervolgens heeft ten overstaan van een tussenpersoon de overdracht van de snorfiets plaats gevonden. Daarbij heeft verdachte de werking van de snorfiets gedemonstreerd, waarbij verdachte pretendeerde de papieren van de snorfiets in de buddy te plaatsen, waardoor [betrokkene 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.’’
3.2. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
‘’1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 april 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1644-2014049173-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 4-6):
als de op 16 april 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
In augustus 2013 kwam, er een man naar onze winkel in Leiden. Die man zei toen: "Ik heb een snorfiets, merk Piaggio, [AA-00-AA] , voorzien van verzekeringsplaatje. De snorfiets was grijs. Die man zei toen: "normaal kan ik er 2000 voor krijgen. Maar vanwege een paar beschadigingen wilde ik niet verder, gaan als 1800 euro".
Ik heb die man toen 300 euro aanbetaling gedaan. Een week later weer 300 euro. Na de tweede aanbetaling werd ik bij hem thuis uitgenodigd. Dat was in de [a-straat 1] te Leiden. De man zei toen dat ik na de laatste betaling de snorfiets wel mee zou krijgen. Begin september kwam die man weer naar onze winkel. Toen heb ik hem nog 500 euro betaald. In totaal had ik inmiddels 1100 euro betaald. Bij deze aanbetaling was een vriend van mij aanwezig, genaamd [betrokkene 2] . De man beloofde me dat ik na de derde betaling de snorfiets zou krijgen. Dat is echter niet gebeurd. Als ik de man dan tegenkwam, vertelde hij, dat hij nog druk was met de overschrijving. Hij zou die opnieuw hebben aangevraagd.
Eind oktober 2013 werd ik door de verkoper gebeld. De verkoper zei: "Ik moet weg, voor lange tijd, en ik wil de snorfiets, met de papieren nu aan je geven. Ik zei tegen de man dat ik in 's-Hertogenbosch zat. Ik stelde voor dat hij de snorfiets in Leiden zou afleveren bij een vriend van mij, genaamd [betrokkene 3] . De man vroeg nog wel 700 euro. Op die voorwaarde zou hij de snorfiets komen afleveren. Eind oktober 2013 heeft de man de snorfiets bij [betrokkene 3] afgeleverd. Hij had er ook deel 1A en 1B van het kenteken bij geleverd. De 700 euro had mijn vriend [betrokkene 3] alvast aan de man betaald. Begin november 2013 heb ik de laatste aanbetaling gedaan en kreeg ik de snorfiets overhandigd. De man zelf was er toen niet bij. Ik zag toen schade bij het slot en ik zag dat het windscherm er niet meer op. zat. Er zat duidelijk veel meer schade, aan dan de eerste keer dat ik de snorfiets zag.
Ik ging met genoemde kentekenbewijzen naar de Bruna. In die winkel zit een overschrijvingsbalie. Het overschrijven lukte niet omdat er een overschrijvingsbewijs ontbrak. Vanaf dat moment ben ik die man gaan bellen. Iedere keer vertelde hij een smoes.
Rond de eerste koopafdracht heb ik een copy gemaakt van zijn rijbewijs. Op het rijbewijs staat:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968. Het betreft een Tsjechisch rijbewijs. De foto op het rijbewijs komt overeen met de man die mij de snorfiets heeft verkocht.
In januari 2014 ontdekte een vriend van mij, genaamd [betrokkene 4] , dat deze snorfiets met plaatje [AA-00-AA] op RDW.nl gesignaleerd stond als zijnde gestolen.
Ik heb dus 1800 euro betaald voor de snorfiets.
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een rijbewijs op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 mei 2014 van de politie Hollands Midden met nr. PL1644-2014049173-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 10-11) :
als de op 4 mei 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik heb een vriend genaamd [betrokkene 1] . In de zomer van 2013 was ik in de winkel van [betrokkene 1] . Er verscheen toen een man in de juwelierszaak. De man wilde een scooter verkopen. [betrokkene 1] vertelde mij toen de man weg was, dat hij de scooter ging kopen en dat hij in termijnen zou gaan betalen. Een keer zag ik dat [betrokkene 1] geld gaf aan de man. Steeds als ik bij [betrokkene 1] was en de man in de juwelierszaak kwam hoorde ik dat [betrokkene 1] naar de papieren van de scooter vroeg. Ik hoorde dat de man dan steeds zei dat deze ergens moesten liggen, dat hij ze moest zoeken en begon dan weer over iets anders, zodat het onderwerp weer veranderde.
Op een gegeven moment kwam ik in de juwelierszaak en toen had [betrokkene 1] kentekenbewijspapieren van de scooter in zijn bezit. Ik heb hier toen naar gekeken. Ik zag dat het overschrijvingsbewijs van de scooter er niet bij zat. Ik vertrouwde het niet en ben op de site van het RDW gaan kijken. Ik zag toen dat de scooter was opgegeven als gestolen.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met bijlage d.d. 24 februari 2015 van de politie Hollands midden met nr. PL1644-2014049173-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 30-32) :
als de op 24 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik was omstreeks de zomer of herfst in 2013 in de winkel van [betrokkene 1] . Ik zag dat er een man de winkel van [betrokkene 1] in kwam lopen. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 1] deze man 300 euro gaf. Ik hoorde van [betrokkene 1] dat dit was om een scooter van deze man over te kopen en dat [betrokkene 1] al een keer eerder een aanbetaling had gedaan van 300.
Ongeveer twee of drie weken daarna was ik wederom in de juwelierszaak van [betrokkene 1] . Ik zag dat de onbekende man opnieuw binnen kwam lopen. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 1] een nieuwe aanbetaling aan de man deed. Ditmaal een betaling van 500 euro.

OPMERKING VERBALISANT:

Ik toon de getuige een foto van de verdachte. Tevens stelde ik de vraag: "Wie is dit?"
Hierop hoorde ik de getuige het volgende verklaren:
"Ja, dat is degene die ik twee keer in de juwelierszaak van [betrokkene 1] heb gezien. Ik heb gezien dat de man op deze foto de aanbetalingen voor de scooter van [betrokkene 1] in ontvangst nam."
5.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014 van de politie Holland Midden met nr. PL1644-2014049173-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 12):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
De aangever verklaart de snorfiets om en nabij de maand augustus 2013 te hebben gekocht van [verdachte] . Tevens verklaart de aangever dat hij de aankoop heeft bekrachtigd op het adres: [a-straat 1] te Leiden.
Op 26 augustus 2013 is aangifte gedaan van diefstal snorfiets onder nummer 2013-116173 door aangeefster [betrokkene 5] . De snorfiets was verzekerd bij [A] . Op 12 mei 2014 heb ik contact gehad met een medewerker van [A] . Hij deelde mij mede dat er op 6 december 2013 verzekeringspenningen waren uitgekeerd naar aanleiding van de diefstal snorfiets ter waarde van 2388,16 euro. Dit bedrag is overgemaakt naar een rekeningnummer ten name van [betrokkene 5] .
Op 12 mei 2014 heb ik navraag gedaan bij de Dienst Informatie naar de bewoners van de [a-straat 1] te Leiden. Volgens de Gemeentelijke Basisadministratie staat daar ingeschreven:
[betrokkene 5] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971 Blijkt dat [betrokkene 5] op 23 februari 2001 geregistreerd staat als gescheiden van:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
Na onderzoek in Basis Voorziening Handhaving blijkt dat [verdachte] nog steeds verblijft op het bovengenoemde adres.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met bijlage d.d. 23 februari 2015 van de politie Holland Midden met nr. PL1644-2014049173-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 27-29):
als de op 23 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik ben getuige geweest van oplichting van een scooter. Ik kreeg het verzoek van een vriend om een scooter te stallen. De verkoper van de scooter kwam hem dan bij mij afleveren en ik zou hem vervolgens betalen. Die vriend is genaamd [betrokkene 1] . Het bedrag wat ik de man betaald heb is 700 euro.
Er verscheen eind 2013 een man op een scooter bij mij aan de deur. Dit was de scooter waarom het ging. Het was een Joegoslavisch type. Hij liet mij de scooter zien. Hij had maar één sleutel bij de scooter. Ik heb gezien dat hij alles liet zien en dat het werkte. Hij liet nog een papiertje zien met het kentekenbewijs. Deze man leek het papier in een mapje te stoppen en deed hij onder de buddyseat. Dit allemaal ging heel snel. Hij gaf mij toen die ene sleutel. Hij zei dat het voor het starten, buddyseat en het slot was. Binnen een minuut was hij weg. Toen ik de buddyseat opende toen de man weg was zag ik geen kentekenbewijs meer in de buddyseat. Deze moet de man weer meegenomen hebben. Die sleutel die ik kreeg werkte niet zoals afgesproken en niet zoals ik heb gezien. Met de sleutel kon ik niet de motor van de scooter starten.
Toen heb ik mijn vriend [betrokkene 1] gebeld over het feit dat het niet klopte. Deze heeft de verkoper gebeld maar deze nam niet meer op.

OPMERKING VERBALISANT:

Ik toon de getuige een foto van de verdachte. Tevens stelde ik hem de vraag: ‘’Is dit de man die de scooter te koop aanbod?’’ Hierop verklaarde hij het volgende:
‘’Ja, ik weet zeker dat het deze man is’’.
De foto is bijgevoegd bij het proces-verbaal.’’
3.3.
In de toelichting op het middel wordt, als ik het goed begrijp, met name betwist dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen.
3.4.
Op 20 december 2016 heeft de Hoge Raad in een tweetal overzichtsarresten een aantal algemene aandachtspunten uiteengezet die van pas kunnen komen bij de beoordeling van de vraag of er in een concreet geval sprake is van oplichting in de zin van art. 326 Sr, met name wanneer er sprake is van de daarvoor vereiste specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen.
Daarbij heeft de Hoge Raad voorop gesteld dat de wetgever met de strafbaarstelling van oplichting niet beoogd heeft elke vorm van bedrog en evenmin iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht te brengen. [1] De verschillende in art. 326 Sr opgenomen oplichtingsmiddelen – het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels – hebben daarom als gemeenschappelijk kenmerk dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. [2] Bij de oplichtingsmiddelen ‘samenweefsel van verdichtsels’ en ‘listige kunstgrepen’ moet het daarbij gaan om meer dan een enkele leugen respectievelijk een enkele misleidende handeling [3] , terwijl bij het ‘aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid’ dit moet berusten op voldoende specifieke gedragingen. Wat betreft dat laatste moet bij de in de rechtspraak vaak gebruikte formulering van het zich voordoen als ‘bonafide’ deelnemer aan het rechtsverkeer, niet alleen blijken dat de verdachte zich bijvoorbeeld als ‘bonafide’ verkoper heeft gepresenteerd maar ook dat hij zich op basis van bijkomende omstandigheden als zodanig heeft gedragen. [4] Anders gezegd: er moet sprake zijn van een gedragspatroon waaruit een criminele intentie en een bepaalde tevoren bedachte werkwijze spreekt. [5] Tot slot moet voldoende aannemelijk zijn dat het slachtoffer mede onder invloed van de door een oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de in art. 326, eerste lid, Sr genoemde handelingen. Oplichting is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. [6]
3.5.
Uit de – overigens weinig heldere – toelichting maak ik op dat volgens de steller van het middel, ten eerste niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het laste gelegde een valse hoedanigheid innam, ‘’[i]mmers de verdachte beschikte over deel 1A en 1B van het kentekenbewijs en daarbij toonde en verstrekte verdachte een kopie van zijn rijbewijs’’. De steller van het middel voert aan dat volgens vaste jurisprudentie het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper niet voldoende is voor het aannemen van een valse hoedanigheid maar aanvullende handelingen verricht moeten worden waaruit blijkt dat de verkoper bonafide is of zich als zodanig voordoet. Ten tweede voert de steller van het middel aan dat het hof heeft verzuimd (nader) te motiveren dat de verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als bonafide verkoper en dit vervolgens leidt tot het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr.
3.6.
Het hof heeft aan de bewezenverklaring geen bijzondere bewijsoverwegingen toegevoegd, maar heeft volstaan met een verwijzing naar de gebezigde bewijsmiddelen. Van belang is in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat niet de verdachte maar de ex-vrouw van de verdachte de rechtmatige eigenaar van de aangeboden snorfiets was en dat deze snorfiets toen de verdachte deze te koop aanbood als gestolen was opgegeven. De steller van het middel miskent dan ook, dat door het hof niet is bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide verkoper maar dat hij zich heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van de snorfiets. Het in de tenlastelegging opgenomen alternatief ‘’bonafide verkoper’’ is door het hof in de bewezenverklaring weggestreept.
3.7.
Ook voor zover het middel bedoelt te stellen dat de bewijsmiddelen onvoldoende specifieke gedragingen bevatten die erop gericht zijn bij het beoogde slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels en/of een of meer listige kunstgrepen een onjuiste voorstelling van zaken te geven, kan ik de steller van het middel niet volgen. Aangevoerd wordt dat de verdachte beschikte over deel 1A en 1B van het kentekenbewijs en (een kopie van) zijn rijbewijs toonde en dat er daarom geen sprake is geweest van het aannemen van een valse hoedanigheid. Deze handelingen zijn echter eerder een indicatie voor het tegendeel: door deze stukken te tonen lijkt de verdachte erop uit te zijn geweest bij het beoogd slachtoffer de indruk te wekken dat hij te maken had met de rechtmatige eigenaar. [7] Verder blijkt uit de bewijsvoering van het hof ook nog het volgende:
- Na de tweede aanbetaling is het slachtoffer thuis bij de verdachte uitgenodigd om de koop te bespreken (bewijsmiddel 1);
- De verdachte verklaart op een gegeven moment dat hij nog druk bezig is met de overschrijving en dat hij deze opnieuw zou hebben aangevraagd (bewijsmiddel 1);
- De verdachte deelt op een gegeven moment aan het slachtoffer mee dat hij de snorfiets en de bijbehorende papieren wil geven, zijnde de papieren waarnaar het slachtoffer steeds heeft gevraagd (bewijsmiddelen 1 en 3);
- De verdachte overhandigt vervolgens tegen (de laatste) deelbetaling van 700 euro de snorfiets aan de getuige [betrokkene 3] , een vriend van het slachtoffer, waarbij de verdachte de werking van de snorfiets demonstreert en [betrokkene 3] ziet dat alles werkt. Er is maar één sleutel die voor zowel het starten van de motor als het openen van de buddyseat en het slot geschikt is. Ook laat de verdachte het kentekenbewijs zien en lijkt hij dit onder de buddyseat van de snorfiets te stoppen. Dit kan worden aangemerkt als een listige kunstgreep. Nadat de snorfiets is overgedragen, merkt de getuige [betrokkene 3] dat de sleutel niet werkt zoals afgesproken en door hem is gezien, omdat hij de motor niet met de sleutel kan starten. Ook ziet hij geen kentekenbewijs meer onder de buddyseat zitten (bewijsmiddel 6).
- Wanneer het slachtoffer de snorfiets in bezit heeft, blijkt dat het overschrijvingsbewijs ontbreekt en de snorfiets als gestolen is opgegeven (bewijsmiddelen 1, 3, 5 en 6). Als het slachtoffer de verdachte confronteert met het ontbreken van het overschrijvingsbewijs neemt hij niet op of verzint hij smoesjes (bewijsmiddelen 1 en 6).
3.8.
Hoewel ik van mening ben dat gezien de context waarin en manier waarop de verkoop zich heeft voltrokken [8] van het slachtoffer een wat kritischer houding mocht worden gevergd om zich tegen bedrog te wapenen [9] , vind ik dat het hof kon oordelen dat de vereiste drempel voor oplichting wel is gehaald. Uit de bewijsmiddelen blijkt voldoende duidelijk dat de verdachte kennelijk heeft gehandeld volgens een min of meer tevoren bedachte werkwijze, waarbij hij zich heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van de snorfiets onder andere door te beloven de gevraagde papieren van de snorfiets te overhandigen, deel 1A en deel 1B van het kentekenbewijs aan het slachtoffer te geven, de snorfiets ten overstaan van een tussenpersoon te demonstreren, daarbij te pretenderen de papieren van de snorfiets in de buddy te plaatsen en een niet-werkende sleutel te overhandigen.
3.9.
Daarbij moet ik wel opmerken dat de bewijsvoering enigszins verwarrend is, omdat enerzijds uit de verklaringen van het slachtoffer [betrokkene 1] en de getuige [betrokkene 4] blijkt dat het slachtoffer kentekenbewijspapieren heeft ontvangen, namelijk deel 1A en 1B, maar niet het overschrijvingsbewijs, terwijl anderzijds getuige [betrokkene 3] verklaart dat de verdachte hem ‘een papiertje met het kentekenbewijs’ liet zien maar dat hij dit vervolgens niet meer zag onder de buddyseat. Het hof heeft vervolgens bewezenverklaard dat de verdachte pretendeerde ‘’de papieren van de snorfiets in de buddy te plaatsen’’. Deze discrepanties vormen mijns inziens echter geen probleem. De bewijsmiddelen zijn kennelijk door het hof zo gelezen dat de verdachte weliswaar het kentekenbewijs, voor zover dat deel 1A en 1B betreft, heeft overhandigd, maar niet het overschrijvingsbewijs terwijl hij dit wel had beloofd en wel heeft gedaan alsof hij dit overhandigde.
3.10.
Gelet op bovenstaande getuigt het oordeel van het hof dat sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels gecombineerd met een listige kunstgreep – en in het verlengde daarvan van oplichting in de zin van art. 326 Sr – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk. Het hof was niet gehouden dit nader te motiveren.
3.11.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.2.1 en 2.5.
2.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.3.1.
3.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.3.2 en 2.3.3.
4.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.3.4.
5.Zie bijvoorbeeld HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1805 en HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326.
6.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.4.
7.Blijkens de bewijsvoering staat immers vast dat de verdachte niet de rechtmatige eigenaar van de snorfiets was. Het gaat hier dus om een andere situatie dan in HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:724, waarin in zijn geheel geen valse hoedanigheid uit de bewijsstukken kon worden afgeleid. Daar was sprake van een eigenaar van een klusbedrijf die een ander had bewogen vier kerstpakketten te overhandigen waarbij de verdachte zijn KvK-inschrijving had getoond maar vervolgens de kerstpakketten niet betaalde.
8.Te weten de verkoop van een tweedehands scooter door een particulier in een juwelierszaak.
9.Zie HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, rov. 2.4 en de conclusie van AG Harteveld daarbij, ECLI:NL:PHR:2016:1092, onder 3.6; hierover wordt echter niet geklaagd.