AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Toepassing van de regels omtrent de onpartijdigheid van rechters in hoger beroep en de rol van de raadsheer-commissaris
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de voorzitter van de strafkamer van het hof, die als raadsheer-commissaris (Rh-C) enig onderzoek in de zaak heeft verricht, ook kan deelnemen aan het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De verdachte was eerder door het hof Amsterdam veroordeeld tot een taakstraf voor mishandeling. In cassatie werd aangevoerd dat de voorzitter van de strafkamer, mr. N.A. Schimmel, in strijd met artikel 268, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had gehandeld door als Rh-C onderzoek te verrichten en vervolgens deel te nemen aan de behandeling van de zaak in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever niet heeft beoogd dat het verbod van artikel 268, tweede lid, Sv ook van toepassing is op het hoger beroep. Het middel dat hierop was gebaseerd, faalde. De Hoge Raad benadrukte dat de onpartijdigheid van de rechter essentieel is en dat de regels omtrent de rol van de raadsheer-commissaris zijn bedoeld om te waarborgen dat de verdachte kan rekenen op een onpartijdige rechterlijke instantie. De conclusie was dat, hoewel de voorzitter als Rh-C enig onderzoek had verricht, dit niet automatisch leidde tot een schending van de onpartijdigheid in het hoger beroep, mits de omstandigheden dat toelaten. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
Voetnoten
1.Zie over de tendens tot stroomlijning in het hof Arnhem: R. Robroek, De proeftuin 2010, SDU Uitgevers BV, Den Haag 2011.
2.Dat ook het openbaar ministerie nader onderzoek kan vorderen kan hier verder buiten beschouwing blijven.
3.Op verzoek van de hoven werd deze aanvulling in een (tweede) nota van wijziging vorm gegeven. Zie Kamerstukken II, 2010-2011, 32 177, nr. 9. Aan deze aanvulling zijn verder weinig woorden gewijd.
4.J. Reijntjes, Een eigen procesrecht voor de strafrechter in hoger beroep, in: P.H.P.H.M.C. van Kempen e.a. (red.), Hoger beroep: renovatie en innovatie, Kluwer Deventer 2014, p. 185-200. Zie met name p. 192/193 waar hij stelt dat het voorkeur verdient te werken met een gedelegeerd rechter-commissaris en per email de volgens hem wel vereiste instemming te verzoeken. Zie van dezelfde auteur: De rechter-commissaris als regisseur, Strafblad 2015, p. 225: “Aan deze anomalie moet een eind komen”. Hij doelt op de niet toepasselijkheid van art. 316 lid 2 Sv bij nader onderzoek als bedoeld in art. 411a Sv.
5.Kamerstukken II, 2001-2002, 28477, nr. 3, p. 2-6.
6.Laatstelijk gewijzigd bij wet van 1 december 2011, Stb. 2011, 600 (in werking getreden op 1 januari 2013), waarbij enkel de eerste volzin anders is komen te luiden.
7.De vraag rijst of een afwijzende beslissing eveneens wordt vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. Als zulks niet geschiedt - en ik sluit dat niet uit - is uit de stukken van het geding niet kenbaar of het verzoek om nader onderzoek beoordeeld is en door wie. Er is dan sprake van volledig stille regie. Voor de vraag of art. 268 lid 2 Sv van toepassing is, maakt het niet uit of een verzoek om nader onderzoek wordt ingewilligd of afgewezen. Het nader in de hoofdtekst verdedigde standpunt geldt dus ook voor de (al dan niet stille) afwijzing van verzoeken. Otte en Fokkens wijzen op het gevaar van geheime regie in het kader van de voorzittersbeschikking (Vgl. Fokkens e.a, De duur van het strafproces in België en Nederland, Preadvies voor de jaarvergadering van de Nederlands-Vlaamse Vereniging van Strafrecht 2009, p. 185-189).
8.Dat is niet verwonderlijk omdat – ik wees er al op – art. 411a Sv die mogelijkheid niet kent.
9.Zie Research Memorandum van de Raad voor de Rechtspraak (R. Baas e.a., Rechtspreken: samen of alleen) nr. 5/2010, p. 72, 95 en 148 waarin gedoeld wordt op een raadsheer die controleert of de criteria van indeling van (enkelvoudige en meervoudige) zaken goed worden toegepast. In soortgelijke zin ook in een brief van de Raad voor de Rechtspraak aan de MvV&J van 10 november 2011, nr. 5708941/11/6.
10.Zie het Advies concept-Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering van 2 april 2015, p. 19 van de Raad van de Rechtspraak. Naast de poortraadsheer wordt daar ten behoeve van regie in één adem ook de raadsheer-commissaris genoemd.
13.Vgl. M.I. Veldt in Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 5 bij art. 268 Sv (actueel tot 1 december 2000).
14.In het arrest van 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5693, NJ 2005/242, m.nt. Knigge overwoog de Hoge Raad dat onder ‘de zaak’ in art. 268 Sv, mede gelet op doel en strekking van die bepaling, moet worden verstaan de strafzaak tegen de verdachte, waarin de rechter-commissaris in het kader van de toetsing van verdachtes inverzekeringstelling, naar aanleiding van een tegen de verdachte ingestelde vordering bewaring of in het kader van een tegen hem ingesteld gerechtelijk vooronderzoek enig onderzoek heeft verricht. Ik lees hierin geen exclusieve beperking tot de vermelde onderzoekshandelingen. Het betrof hier namelijk bemoeienis met het onderzoek in de voorfase in de zaak van een medeverdachte. Daar komt bij dat de wetgever de mogelijkheden van onderzoek van de rechter in de voorfase nadien heeft uitgebreid.