ECLI:NL:HR:2004:AO5693
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip 'de zaak' in artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk overtreden van een verbod uit de Wet op de accijns. De Hoge Raad diende te beoordelen of het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig was, omdat een raadsheer, mr. Lensing, als Rechter-Commissaris eerder onderzoek had verricht in een andere zaak die verband hield met de verdachte. De Hoge Raad verduidelijkte dat onder 'de zaak' in artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering de strafzaak tegen de verdachte moet worden verstaan, waarin de Rechter-Commissaris onderzoek heeft verricht in het kader van de toetsing van de inverzekeringstelling van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het artikel enkel in de weg staat aan deelname van een rechter aan het onderzoek ter terechtzitting als deze eerder als Rechter-Commissaris in de zaak van de verdachte zelf onderzoek heeft verricht. In dit geval was dat niet aan de orde, aangezien mr. Lensing geen onderzoek had verricht in de zaak tegen de verdachte, maar in een andere zaak. Het beroep werd verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor cassatie.