Conclusie
middelklaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat geen rechtsgevolg verbonden hoefde te worden aan de vaststelling dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in de appelfase is overschreden.
“Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Verplichting tot betaling aan de Staat
NJ2008/358 [2] ben ik evenwel van mening dat het oordeel van het hof - inhoudende dat gelet op de geringe omvang van het vastgestelde bedrag in relatie tot het totaal van de aanvankelijke vordering, het hof na de eerdere beperking van de vordering door het Openbaar Ministerie onvoldoende grond ziet voor een nog verdergaande beperking van het vast te stellen bedrag vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van art. 6 EVRM – niet begrijpelijk is.