3.4Uit de gedingstukken en de ambtshalve door mij bij het hof opgevraagde rolkaart, die ik aan deze conclusie hecht, blijkt de volgende gang van zaken:
a. Op de in de appeldagvaarding aangezegde datum 20 maart 2012 is de zaak geïntroduceerd, waarna op 17 april 2012 werd geconstateerd dat het griffierecht door appellante was betaald.
b. Op grond van art. 2.10 Lph stond de zaak ter rolle van 29 mei 2012 voor memorie van grieven. Vervolgens is op 29 mei 2012 en 10 juli 2012 in overeenstemming met art. 2.11 Lph een tweede en derde uitstel van respectievelijk zes en vier weken voor het nemen van memorie van grieven verleend, laatstelijk tot 7 augustus 2012.
c. Overeenkomstig het bepaalde in art. 2.12 Lph is de zaak op 7 augustus 2012 53 weken aangehouden en verwezen naar de rolzitting van 13 augustus 2013.
d. Bij faxbrief van 9 augustus 2012heeft de advocaat van de Staat, mr. Wisman, de advocaat van de Stichting, mr. Leeman, het volgende geschreven:
“Bovengemelde zaak is laatstelijk aangehouden tot 13 augustus 2013 voor memorie van grieven. Ik zal het hof verzoeken de zaak bij vervroeging te plaatsen op de rol van 4 september 2012 en ik verzoek u op die datum uw memorie te nemen, bij gebreke waarvan ik slechts zal bewilligen in een uitstel van zes weken, derhalve tot 16 oktober 2012. Voor het geval u ook op laatstgenoemde datum uw memorie niet neemt zeg ik u hiermede tegen die datum peremptoir en zal ik het hof verzoeken akte niet dienen te verlenen.”
e. Op 4 september 2012 is de zaak vervolgens overeenkomstig het verzoek mr. Wisman en in overeenstemming met art. 2.20 Lph op de rol geplaatst en verwezen naar de rolzitting van 16 oktober 2012, dit onder de (voor beide partijen via het roljournaal zichtbare) vermelding van “Partijperemptoir + Akte niet dienen” (zie hiervoor onder 1.5).
f. De rolkaart bevat op de datum van 16 oktober 2012 de vermelding dat op die datum geen grieven zijn genomen en dat akte niet-dienen is gevraagd en verleend. Voorts is de zaak ter rolle van 16 oktober 2012 op de voet van art. 2.16 Lph verwezen naar de rolzitting van 13 november 2012 voor het wijzen van arrest.
g. Mr. Leeman heeft zich daarop bij faxbrief van 18 oktober 2012tot (de Administratie Handelszaken van) het hof gewend en daarin onder meer het volgende gemeld:
“(…)
Bovengenoemde zaak stond op de rol van 16 oktober jl. voor het nemen van de memorie van grieven. Geïntimeerde heeft mijn cliënte tegen voornoemde roldatum peremptoir gesteld en akte niet-dienen aangezegd.
Cliënte heeft de memorie van grieven op 16 oktober jl. niet ingediend. Derhalve heeft geïntimeerde uw hof eerst op voornoemde datum verzocht akte niet-dienen te verlenen. Daarop had een termijn van twee weken dienen te worden verleend voor het verlenen van de akte niet-dienen dan wel het alsnog indienen van de memorie van grieven.
In strijd met het bepaalde in artikel 2.13 van het Landelijk Procesreglement heeft uw hof op de rol van 16 oktober jl. reeds akte niet-dienen verleend.
(…)”
h. Vervolgens heeft mr. Leeman (de Administratie Handelszaken van) het hof bij faxbrief van 22 oktober 2012het volgende geschreven:
“(…)
Het faxbericht van geïntimeerde [van 9 augustus 2012, W-vG] is aan deze zijde als volgt geïnterpreteerd. In het faxbericht staat dat tegen de datum van 16 oktober jl. peremptoir werd gesteld en dat, wanneer de memorie van grieven alsdan niet genomen zou worden, eerst op dat moment akte niet dienen zou worden verzocht (
“Voor het geval u ook op laatstgenoemde datum uw memorie niet neemt zeg ik u hiermede tegen die datum peremptoir en zal ik het hof verzoeken akte niet dienen te verlenen.”). Aan deze zijde is er op die grond vanuit gegaan dat de in artikel 2.13 van het Landelijk Procesreglement genoemde termijn van twee weken voor het verlenen van akte niet-dienen eerst op 16 oktober jl. is gaan lopen.
Voor de goede orde merk ik nog op dat een medewerker van mijn kantoor voorafgaande aan de rol van 16 oktober jl. telefonisch contact heeft gehad met uw griffie. Door uw griffie is op dat moment medegedeeld dat op de rol van 16 oktober jl. nog een termijn van twee weken zou worden verleend.
Gelet op het vorenstaande verzoek ik u de rolbeslissing van 16 oktober jl. in heroverweging te nemen en mij daaromtrent te informeren. (…) In het geval van een afwijzende beslissing zal ik pleidooi vragen.”
i. Bij faxbericht van 12 november 2012heeft mr. Leeman het hof verzocht terug te komen van zijn beslissingen van 16 en 24 oktober 2012 en daartoe de volgende redenen aangevoerd: (i) dat de aanzegging van de Staat van 9 augustus 2012 verwarrend is, (ii) dat een griffiemedewerker op 11 oktober 2012 aan de kantoorgenoot van mr. Leeman, mr. Van Genderen, heeft bevestigd dat de Stichting op 16 oktober 2012 nog twee weken uitstel zou krijgen door het indienen van de memorie van grieven, (iii) dat de Stichting ernstig nadeel ondervindt van het niet mogen dienen van grieven, en (iv) dat de fout op korte termijn (d.w.z. een of twee weken) door de Stichting kan worden hersteld. De onder (iii) en (iv) genoemde redenen zijn niet in de faxbrieven van mr. Leeman aan het hof van 18 en 22 oktober 2012 opgenomen.