Conclusie
1.Feiten en procesverloop
Door betrokken partijen kan onder de mogelijke verrekeningsvarianten gekozen worden voor de volgende 2 verrekeningsmethoden:
1)de man veroordeelt zodanige medewerking te verlenen dat de vrouw maandelijks een zelfstandige aanspraak krijgt jegens het APNA ter zake van de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen, voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd, en
2)de man veroordeelt tot afdracht aan de vrouw van haar aandeel in de pensioenaanspraken over de periode lopende vanaf november 2009 tot de datum van de uitspraak, voor zover bedoelde gelden inmiddels door de man van het APNA zijn ingevorderd, zulks vermeerderd met de wettelijke rente.
conventiede man veroordeeld tot afdracht aan de vrouw van haar aandeel in de pensioenaanspraken over de periode vanaf november 2009 tot en met april 2012 à Naf. 895,-- per maand voor zover die gelden – die tot de datum van uitspraak niet aan de vrouw doch aan de man zijn toegekomen – inmiddels door de man van APNA zijn ingevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011 (rov. 4.5, 5.3). Voorts heeft het Gerecht in conventie bepaald dat de man zodanige medewerking dient te verlenen dat de vrouw maandelijks een zelfstandige aanspraak krijgt jegens APNA ter zake van de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd (rov. 4.6, 5.2).
reconventieheeft het Gerecht de verdeling van de gemeenschap aldus vastgesteld dat aan de man de auto (ad Naf. 2.000,--) en de gemeenschapsschulden (ad Naf. 31.309,61) worden toebedeeld (rov. 4.12, 5.7), en de vrouw uit dien hoofde veroordeeld tot betaling van een bedrag van Naf. 14.654,80 wegens overbedeling (rov. 4.13, 5.8).
2.Beoordeling van het cassatieberoep
NJ1982/503 m.nt. EAAL en WHH (Boon/Van Loon) heeft miskend.
Onderdeel 1.2klaagt dat indien het arrest niet zou zijn miskend, ’s Hofs vaststelling dat de vrouw geen baten heeft om de overbedeling ad Naf. 14.654,80 te voldoen onbegrijpelijk is nu de vrouw op grond van de uitspraak in eerste aanleg (ook) bij verdeling conform variant 2 per saldo
onderbedeeld is.
Onderdeel 1.3bevat klachten van de strekking dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op het door de vrouw gevoerde verrekeningsverweer (verwezen wordt naar Memorie van Antwoord, nr. K [8] ).
Onderdeel 1.4en
onderdeel 1.5bevatten eveneens klachten ten aanzien van ten onrechte gepasseerde essentiële stellingen van de vrouw, te weten de stelling – althans de gebleken omstandigheid – dat de vrouw zou kunnen voldoen en zelfs heeft voldaan (door middel van verrekening) hetgeen de man in verband met de overbedeling van de vrouw te vorderen zou hebben (onderdeel 1.4; verwezen wordt naar Memorie van Antwoord, nr. K) en de stelling dat van de door de man gestelde executiegeschillen geen sprake zal zijn (onderdeel 1.5; verwezen wordt naar Memorie van Antwoord, nr. L).
Onderdeel 1.6klaagt over het ten onrechte passeren van de als essentieel aan te merken stelling dat sprake is van verlies van recht aan de zijde van de man om de contante waarde van het pensioen te verdelen, nu de man daarop geen aanspraak heeft gemaakt bij de echtscheiding (verwezen wordt naar Memorie van Antwoord nrs. I en J).
Onderdeel 1.7betoogt dat het hof de positieve devolutieve werking van het appel heeft miskend door geen aandacht te besteden aan het door de vrouw in eerste aanleg in reconventie gevoerde (essentiële) verweer dat een eventuele keuzemogelijkheid van de man voor uitkering van de contante waarde van het deel van het pensioen van de vrouw in de gegeven omstandigheden in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid (verwezen wordt naar Conclusie van dupliek in reconventie, nr. 3).
Onderdeel 1.8ten slotte – dat zich vooral ook lijkt te keren tegen rov. 4.4 – bevat een rechts- en motiveringsklacht met betrekking tot de ingangsdatum van de toegewezen wettelijke rente.
onderdeel 1.1af.
onderdelen 1.2-1.5slagen.
onderdelen 1.6 en 1.7wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte niet behandeld heeft de essentiële stellingen waarmee de vrouw zich heeft beroepen op rechtsverwerking en op de redelijkheid en billijkheid, en dat het daarmee, in het laatste geval, ook heeft verzuimd toepassing te geven aan de positieve devolutieve werking van het appel. Zowel het beroep op rechtsverwerking als dat op de redelijkheid en billijkheid brengt volgens de vrouw mee dat de man geen aanspraak meer kon maken op zijn recht op of zijn keuzemogelijkheid voor verdeling van het pensioen door middel van uitkering van de helft van de contante waarde daarvan, nu hij daarop bij de echtscheiding geen aanspraak heeft gemaakt.
onderdeel 1.8wordt, als gezegd, geklaagd over de door het Hof bepaalde ingangsdatum van de wettelijke rente over de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van pensioenverrekening. Volgens het onderdeel had het Hof de wettelijke rente moeten toekennen vanaf de door het Hof zelf vastgestelde peildatum van 20 juni 2001 (de datum waarop de echtscheidingsbeschikking in ingeschreven) en niet vanaf 15 dagen na betekening van zijn vonnis (daarmee bepalende dat de man vanaf dat moment in verzuim zou komen, vgl. rov. 4.4) en is dit laatste oordeel dan ook onjuist en/of onbegrijpelijk.