ECLI:NL:PHR:2014:202

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
12/05684
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 12/05684 A
Zitting: 28 januari 2014
Mr. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte=veroordeelde]
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 13 november 2012 de aanvraag van de veroordeelde tot herziening van het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 4 februari 2010, waarbij de verdachte wegens
“moord”is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, afgewezen.
2. Namens de verdachte heeft mr. E. Cheri, advocaat te Curaçao, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Gemeenschappelijk Hof op onbegrijpelijke, althans onvoldoende gronden, heeft geoordeeld dat de aanvraag tot herziening ongegrond was en diende te worden afgewezen.
4. De vraag die eerst beantwoord dient te worden is of tegen de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof cassatie openstaat. Deze vraag is door Uw Raad bij mijn weten nog nimmer beantwoord.
5. De relevante wetsartikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
(i) art. 1 van de Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba [1] (hierna: Rijkswet cassatie):
“1. De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
2. (…)
(ii) art. 10, eerste lid, van de Rijkswet cassatie:
“Partijen kunnen in strafzaken geen beroep in cassatie instellen tegen beschikkingen.”
(iii) art. 453 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna Sv Curaçao):
“1. Herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling, kan worden aangevraagd:
a. op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, die niet zijn overeen te brengen;
b. op grond van enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet was gebleken en die op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
2. (…)”
(iv) art. 457 Sv Curaçao:
1. Indien de aanvrage betreft het geval vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel a, vernietigt het Hof, na de aanvrage gegrond te hebben bevonden, bij met redenen omklede beschikking de vonnissen, met verwijzing van de zaken naar de openbare terechtzitting, te houden op een door de voorzitter te bepalen dag ten einde die gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht te doen, zonder dat echter de straf zwaarder mag zijn dan die welke bij de vernietigde vonnissen is opgelegd.
2. (…)
3. Indien het Hof de aanvrage niet gegrond acht, wijst het die bij met redenen omklede beschikking af.
(v) art. 458 Sv Curaçao:
“Indien de aanvrage betreft het geval, vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel b, beveelt het Hof na zich, zo nodig, door tussenkomst van de procureur-generaal nadere berichten te hebben doen overleggen, de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.”
(vi) art. 460 Sv Curaçao:
“1. De voorzitter geeft op de terechtzitting een overzicht van de feiten, die uit het geding en naar aanleiding van de aanvrage tot herziening zijn bekend geworden. Daarna wordt het woord gevoerd door de procureur-generaal, de veroordeelde en diens advocaat.
2. Het Hof zal hierop de dag van de uitspraak bepalen. Het vonnis wordt op de openbare terechtzitting uitgesproken.”
(vii) art. 461 Sv Curaçao:
“1. Acht het Hof de aanvrage niet gegrond, dan wijst het die bij met redenen omklede uitspraak af.
2. (…)
3. (…)”
6. Uit het samenstel van voormelde wettelijke bepalingen volgt dat een ongegronde aanvraag tot herziening op grond van de in art. 453, eerste lid aanhef en onder a, Sv Curaçao genoemde omstandigheid (conflict van rechtspraak) bij beschikking wordt afgewezen, terwijl een ongegronde aanvraag op de in deze bepaling onder b genoemde grond (novum) niet bij beschikking maar bij vonnis wordt afgewezen. Uit art. 10, eerste lid, Rijkswet cassatie volgt vervolgens dat tegen beschikkingen geen cassatie openstaat. [2]
7. De vraag die door het middel wordt opgeworpen houdt in of uit het voorgaande nu rechtstreeks voortvloeit dat tegen een afwijzende beslissing op een aanvraag tot herziening op grond van een novum, dat immers bij vonnis geschiedt, wél cassatie openstaat? Die suggestie wordt gewekt over de band van een zogeheten a contrario-redenering. Tegen deze niet-dwingende redenering valt het een en ander in te brengen. Artikel 1, eerste lid, Rijkswet cassatie bepaalt dat aanwending van dit rechtsmiddel beperkt is tot de met de Nederlandse overeenkomstige gevallen. Nu in Nederlandse herzieningszaken cassatie ten aanzien van ontvankelijkheid en gegrondheid niet mogelijk is, lijkt – op basis van deze bepaling – dit rechtsmiddel ook in ons Koninkrijk overzee
nietopengesteld. [3]
8. Ook deze redenering is echter niet dwingend, want het is juist de vraag of de herzieningsregeling op Curaçao overeenkomt met die in het Europese deel van het Koninkrijk. In Nederland is de Hoge Raad immers aangesteld als herzieningsrechter, terwijl die taak voor wat betreft Curaçao wordt uitgeoefend door het Gemeenschappelijk Hof. In het Nederlandse geval zou de cassatierechter moeten oordelen over uitspraken die hij zelf als herzieningsrechter heeft gedaan. In het Antilliaanse geval doet zich die anomalie niet voor, zoals de steller van het middel in enigszins andere bewoordingen terecht aanvoert.
9. Het heeft er alle schijn van dat de wetgever destijds bij de totstandkoming van de (toenmalige) Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen niet heeft gedacht aan de hier bedoelde situatie. De memorie van toelichting van die regeling houdt, voor zover van belang, het volgende in: [4]
“De voornaamste voordelen van de invoering van het rechtsmiddel van cassatie voor rechtszaken in de Nederlandse Antillen zijn, dat de justitiabelen in dat land daardoor meer rechtswaarborgen verkrijgen en dat de concordantie van rechtspraak, welke een complement is van de concordantie van wetgeving, daardoor wordt bevorderd.
Inconveniënten van het rechtsmiddel van cassatie zijn de langere tijd, die heen kan gaan alvorens een rechterlijke beslissing ten uitvoer kan worden gelegd, en de meerdere kosten, welke aan de procedure kunnen zijn verbonden. Deze inconveniënten zijn met betrekking tot zaken in de Nederlandse Antillen door de grote afstand tussen dit land en de zetel van de Hoge Raad ernstiger dan met betrekking tot zaken in Nederland. In verband daarmede verdient een zekere beperking van het recht tot het instellen van beroep in cassatie aanbeveling. De keuze van de beperkingen is bij de artikelsgewijze toelichting nader gemotiveerd.
Het is van belang, dat voor de regeling van de cassatie in Antilliaanse zaken wordt aangesloten bij de regeling, die voor cassatie in Nederlandse zaken geldt. Daardoor wordt vermeden, dat de regeling van de cassatie nodeloos ingewikkeld zou worden, en wordt de verzwaring van de taak van de Hoge Raad, welke van de voorgestelde uitbreiding van rechtsmacht het gevolg is, tot het noodzakelijke beperkt. Ook wordt hierdoor de rechtszekerheid bevorderd omdat wordt voorkomen dat met betrekking tot de regeling van de cassatie nieuwe vragen ontstaan die eerst weer door de jurisprudentie moeten worden opgelost. Afwijking van de regeling welke voor cassatie van Nederlandse zaken geldt is dan ook naar het oordeel van ondergetekende slechts gerechtvaardigd, indien afwijkende omstandigheden in de Nederlandse Antillen daartoe nopen.
De aansluiting bij de in Nederland met betrekking tot de cassatie geldende regeling wordt naar het oordeel van de ondergetekende het beste gewaarborgd door de regeling voor Nederlandse zaken in beginsel ook op Antilliaanse zaken van toepassing te verklaren. Voor het overige kan dan worden volstaan met een omschrijving van de afwijkingen van de in Nederlandse zaken geldende regeling.”
10. De wetgever heeft, zo blijkt uit de hiervoor weergegeven passage, voor de regeling van cassatierechtspraak in Antilliaanse zaken aansluiting gezocht bij de regeling die voor cassatierechtspraak in Nederlandse zaken geldt. Afwijking van die Nederlandse regeling is slechts dan gerechtvaardigd indien afwijkende omstandigheden in de Nederlandse Antillen daartoe nopen. Om die reden, zo overweegt de wetgever, kan in de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen worden volstaan met een omschrijving van de afwijkingen van de in Nederlandse zaken geldende regeling. Een uitdrukkelijke basis voor de mogelijkheid van cassatieberoep tegen herzieningsbeslissingen na een aanvraag op grond van een novum, hetgeen in afwijking zou zijn met de Nederlandse regeling, ontbreekt. Daar komt nog eens bij dat ik ook niet goed inzie waarom er in de Antilliaanse herzieningsregeling onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen beslissingen naar aanleiding van herzieningsaanvragen op grond van een novum en beslissingen naar aanleiding van herzieningsaanvragen op grond van conflict van rechtspraak. Dit beklemtoont andermaal dat de wetgever deze kwestie niet heeft beoogd te regelen. Bij gebreke van een meer expliciete wettelijke grondslag, brengt een redelijke wetsuitleg m.i. mee dat in overeenstemming met de Nederlandse regeling cassatieberoep in deze zaak niet openstaat.
11. Gelet op het voorgaande moet de veroordeelde m.i. niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde beroep. Mocht Uw Raad een ander oordeel zijn toegedaan, houd ik mij uiteraard paraat om inhoudelijk te concluderen over het middel.
12. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.Rijkswet van 20 juli 1961, houdende de “Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen”. Door
2.Vgl. HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5531 en HR 31 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD7279.
3.Vgl. J.M. Reijntjes,
4.