ECLI:NL:PHR:2013:21
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Beëindiging huurbetalingsverplichting met wederzijds goedvinden en gerechtvaardigd vertrouwen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van een huurbetalingsverplichting tussen [eiser] en Roq Holding B.V. De huurovereenkomst, die op 6 april 2001 werd ondertekend, betrof kantoorruimte en parkeerplaatsen in Aalsmeer. Roq Holding heeft het gehuurde vanaf 1 december 2001 onderverhuurd aan [betrokkene 2]. Op 19 juli 2005 vond een gesprek plaats tussen [eiser], [betrokkene 1] (bestuurder van Roq Holding) en [betrokkene 2], waarin Roq Holding de wens uitsprak om de huurovereenkomst met [eiser] te beëindigen. Na dit gesprek heeft Roq Holding geen huurbetalingen meer verricht. [eiser] heeft in 2006 huur gefactureerd, maar Roq Holding heeft deze niet betaald, met als argument dat de huur op 1 maart 2006 was opgezegd.
De kantonrechter oordeelde in 2008 dat Roq Holding moest bewijzen dat de huurovereenkomst was opgezegd en dat deze opzegging door [eiser] was aanvaard. In 2009 werd het bewijs niet geleverd, en de kantonrechter wees de vordering van [eiser] toe. Roq Holding ging in hoger beroep, en het gerechtshof oordeelde dat Roq Holding gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat haar huurbetalingsverplichting per 1 juli 2005 was geëindigd, omdat er een nieuwe huurovereenkomst tussen [eiser] en [betrokkene 2] tot stand was gekomen.
In cassatie werd door [eiser] aangevoerd dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat Roq Holding zich op een gerechtvaardigd vertrouwen kon beroepen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [eiser] faalden, omdat het hof voldoende had gemotiveerd dat Roq Holding gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de beëindiging van de huurbetalingsverplichting. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het beroep in cassatie moest worden verworpen.