Conclusie
FEDERALE STAATSONDERNEMING FKP SOJUZPLODOIMPORT,
1.Inleiding
2.Feiten
3.Procesverloop
'to represent the interests of the Russian Federation in courts on questions of restoration and protection of the rights of the Russian Federation to the trademarks on alcoholic products abroad') laten het voorgaande onverlet. Als staatsonderneming behartigt FKP, waar zij in deze procedure in eigen naam optreedt, tevens de belangen van de Russische Federatie (vgl. ook rechtsoverweging 7.19 hierna).
pro seoptreedt, en daarmee - als staatsonderneming - mede namens de Russische Federatie. Dit blijkt ook uit de inleidende dagvaarding. Bijgevolg moet FKP in de onderhavige procedure worden aangemerkt als formele en materiële procespartij.”
Bijgevolg worden de goederenrechtelijke aspecten van een Benelux-merk, voor zover een uniforme Benelux-regeling ontbreekt, beheerst (i) door het recht van de Benelux-lidstaat waar volgens het Benelux-merkenregister de merkhouder op de betrokken dag zijn woonplaats of zetel, althans een vestiging had, dan wel - subsidiair - (ii) door het recht van de Benelux-lidstaat waar het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (voorheen het Benelux-Merkenbureau) is gevestigd.
“een vordering die strekt tot opheffing van een beweerdelijke onrechtmatige toestand [FKP’s revindicatievordering]”, die volgens haar is verjaard. Het hof begrijpt dit betoog aldus dat het betrekking heeft op FKP’s vordering a (en de daarop betrekking hebbende nevenvorderingen) zoals (naderhand) geformuleerd in de memorie van antwoord. (…)
Spirits stelt zich op het standpunt dat FKP (die immers stelt namens de Russische Federatie te ageren) haar evt. vorderingsrecht verwerkt heeft door tijdsverloop en al hetgeen hiervoor onder Hoofdstuk 6 is vermeld.' Bedoeld hoofdstuk 6 van de memorie van grieven (goede trouw en derdenbescherming) omvat grief VI en zijn toelichting.
4.Bespreking van het cassatiemiddel
subonderdeel 2.3faalt daarom ook.
subonderdeel 5.2faalt daarom ook.
bis, 6
ter, 6
quater, 6
sexies, 6
septiesen 14 gestelde
a,
ben
c, met betrekking tot waren waarvoor het merk is gebruikt, tenzij het te kwader trouw is gedeponeerd.”
subonderdelen 3.2-3.4bevatten voortbouwende klachten, die erop neerkomen dat rov. 9.7, 12.1-16.3 en 2.5 niet in stand kunnen blijven.
subonderdelen 3.2, 3.3 en 3.4falen daarom ook.
onderdeel 4.
subonderdelen 4.2 en 4.3gaan ervan uit dat rov. 9.8 de beslissing van het hof zelfstandig draagt. Dat lijkt mij onjuist.
nietom gaat. Daarmee draagt rov. 9.8 de beslissing van het hof niet zodat de subonderdelen 4.2 en 4.3, wat daar verder van zij, niet tot cassatie kunnen leiden.
subonderdelen 6.1 – 6.5richten zich (primair) tegen rov. 17.5. Daarin oordeelt het hof :
subonderdeel 6.3dat niet zonder meer valt in te zien waarom een onderzoek zou hebben geleid tot de conclusie dat VVO niet rechtsgeldig is getransformeerd of gerede twijfel daaraan bestaat. Voor zover die motivering besloten ligt in de in rov. 15.35 en 17.18 bedoelde omstandigheid, is die ontoereikend.
subonderdeel 6.4. Anders dan subonderdeel 6.4 veronderstelt, kan niet gezegd worden dat de door Spirits aangevoerde feiten en omstandigheden “uitsluiten” dat zij reden had om aan de bevoegdheid van ZAO te twijfelen. Van een miskenning van de stelplicht, het ten onrechte belasten met bewijs of tegenspraak met rov. 10.9 is allemaal geen sprake.
subonderdeel 6.7kan, wat er verder ook van zij, niet slagen bij gebrek aan belang. Het hof heeft immers geoordeeld dat de vraag of de koopprijs wel reëel was niet relevant was, gezien de voorgaande overwegingen, die in cassatie m.i. in stand blijven.
subonderdeel 7.1heeft het hof miskend dat zich in het onderhavige geval wel bijzondere omstandigheden voordoen als vereist voor het aannemen van rechtsverwerking. De klacht wijst op (a) de door Spirits overgelegde consistente reeks verklaringen, brieven en documenten van officiële instanties waaruit blijkt dat de transformatie in 1997, 1998 en 1999 als rechtsgeldig werd aangemerkt en (b) de omstandigheid dat Spirits in die tijd aanzienlijk in de merken heeft geïnvesteerd. Daardoor werd in beginsel het vertrouwen gewekt dat geen beroep meer zal worden gedaan op de ongeldigheid van de transformatie en het hof heeft dat miskend.
onderdeel 1. Dit ziet op de vordering als bedoeld in rov. 6.2 onder (b).
subonderdelen 1.2 en 1.4zien (zoals genoegzaam blijkt uit onderdeel 1 jo 1.2 van het middel) op rov. 7.5, voor zover het hof zich daarin aansluit bij het oordeel in rov. 3.61 van het vonnis over het in rov. 1.6 van het vonnis bedoelde merk dat is gedeponeerd door Simex, een distributeur van VVO. Volgens (de rechtbank en) het hof was dat depot te kwader trouw omdat zich het geval voordeed als bedoeld in art. 4 lid 6 onder b BMW en niet bleek van toestemming als daar bedoeld. Deze toestemming dient uitdrukkelijk te zijn gegeven en daarvoor is enkel gedogen onvoldoende. Daaraan is niet voldaan daar gesteld noch gebleken is dat VVO Simex met zoveel woorden toestemming heeft gegeven voor het depot. Naar FKP heeft gesteld heeft VVO niet opgetreden tegen dit depot omdat zij er geen bezwaar tegen had dat door Simex, als haar lokale distributeur, met gebruik van dit depot werd opgetreden tegen inbreuk op de haar toebehorende merken. Niet is gesteld of gebleken dat VVO dit kenbaar heeft gemaakt aan Simex.
subonderdeel 1.2heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over het begrip kwade trouw als bedoeld in artikel 4 lid 6 BMW. De toestemming als bedoeld in dat artikel, hoeft niet uitdrukkelijk te zijn gegeven, althans niet op de wijze als de rechtbank heeft geëist. Toereikend is dat VVO met het depot instemde in die zin dat zij wist van die registratie en daartegen geen bezwaar had.
subonderdeel 1.4faalt in het voetspoor van subonderdeel 1.2. Deze klacht mist overigens ook feitelijke grondslag. Anders dan de klacht veronderstelt, heeft het hof niet “aangenomen dat VVO niet wist van de registratie dan wel daarvan wist maar daartegen geen bezwaar had.”