ECLI:NL:PHR:2009:BK0863
Parket bij de Hoge Raad
- M.J. de Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Gedwongen ontheffing van het gezag over een minderjarig kind
In deze zaak verzocht de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over haar zoon, geboren op [geboortedatum] 2002, die sinds mei 2003 onder toezicht staat en uit huis is geplaatst. De rechtbank te Rotterdam heeft dit verzoek op 12 april 2007 toegewezen, waarbij het belang van het kind voorop stond. Het hof te 's-Gravenhage bekrachtigde deze beschikking op 12 november 2008, na beoordeling van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof concludeerde dat de wettelijke gronden voor gedwongen ontheffing van het gezag aanwezig waren, omdat er gegronde vrees bestond dat de moeder niet in staat was om de zorg en opvoeding te bieden die haar kind nodig had, gezien de langdurige uithuisplaatsing en de ernstige gedragsproblematiek van de jongen.
De moeder verzette zich tegen de uithuisplaatsing, maar het hof oordeelde dat het in het zwaarwegende belang van het kind was om duidelijkheid en stabiliteit te waarborgen in zijn opvoedingssituatie. De moeder had onvoldoende inzicht in de problematiek van haar zoon en was niet in staat om constructief samen te werken met de hulpverlening. Het hof oordeelde dat er geen reëel perspectief was op terugplaatsing van de jongen bij zijn moeder, gezien de langdurige uithuisplaatsing en de ernst van de gedragsproblematiek.
In cassatie werden de klachten van de moeder verworpen. De Procureur-Generaal concludeerde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat het hof de belangen van het kind terecht zwaarder had gewogen dan die van de moeder. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep, met toepassing van art. 81 RO.