1 Zie o.m. het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 14 november 2001 onder 2.1 t/m 2.11. Zie voorts de in cassatie niet bestreden vaststellingen van het hof Leeuwarden in de rov. 3 t/m 22 van het bestreden arrest, met uitzondering van de feitelijke vaststelling in rov. 7 waarvan de juistheid in onderdeel 7 van het cassatiemiddel aan de orde wordt gesteld. Zie ook de in de noten 4-7 genoemde producties.
2 Kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam], sectie [A] nummer [002].
3 Ingaande op 1 september 1984, of zoveel later als de betreffende vergunning is verleend. Hiermee wordt gedoeld op de op 12 maart 1986 door de gemeente [plaatsnaam] aan [eiser] verstrekte meerjarige kampeer-exploitatievergunning (zie rov. 5 van het bestreden arrest).
4 In de overeenkomst gezamenlijk aangeduid als [verweerders].
5 Overgelegd als productie 1 bij conclusie van eis tevens akte overlegging producties.
6 Dit betreft de in september 1984 gesloten schriftelijke (hoofd)huurovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [eiser].
7 Overgelegd als productie 2 bij conclusie van eis tevens akte overlegging producties
8 Overgelegd als productie 15 bij conclusie van antwoord alsmede conclusie van eis in reconventie.
9 Zie voor een volledige weergave van het gevorderde in reconventie het bestreden arrest, p. 2/3.
10 Zie MvG, p. 22 onder 48.
11 Tegen de aanpassing bij MvG van de eis van [eiser] in reconventie hebben [verweerder] c.s. zich niet verzet. Zie ook rov. 1 van het bestreden arrest.
12 Bij exploot van cassatiedagvaarding van 9 juli 2003.
13 HR 17 november 1989, NJ 1991, 336, m.nt. EAA; EHRM 19 december 1997, NJCM-Bulletin 1998, p. 484.
14 Zie Parl. Gesch. Bk. 5, p. 308 in verbinding met Parl. Gesch. Inv. Bk. 5, p. 1072.
15 Zie oo Asser-Van Dam-Mijnssen-Van Velten, Goederenrecht (2002).
16 Conclusie van 4 juni 2004 inzake C03/176HR (onder 2.5-2.11) met vindplaatsen in rechtspraak en literatuur.
17 Hugenholtz/Heemskerk (1998), nr. 45 en (2002), nr. 26; Snijders-Ynzonides-Meijer (2002), nr. 65.
18 Zie hierover Hugenholtz/Heemskerk (2002), nr. 26; Snijders/Ynzonides/Meijer (2002), nr. 65; W.D.H. Asser, Partij-vertegenwoordigers in het civiele proces, in: Vertegenwoordiging en tussenpersonen, Serie Onderneming en Recht deel 17, 1999, p. 487-503.
19 W.D.H. Asser heeft hiervoor de term 'partijvertegenwoordiging' geïntroduceerd ter onderscheiding van de term 'procesvertegenwoordiging'; zie t.a.p., p. 489-490 (onder 1.5).
20 Ook zou ter behartiging van de belangen van een materiële procespartij de instantie kunnen worden voortgezet uit hoofde van zaakwaarneming (art. 6:198-202 BW). Deze mogelijkheid is evenwel niet onomstreden. Zie P.R. Smits, NJB 1962, p. 197-202; Burgerlijke Rechtsvordering (oud), Asser art. 1, aant. 4a (procesvoering bijwege van zaakwaarneming is "alleen mogelijk indien de zaakwaarnemer den gestus vóór het vonnis bekend maakt"; zie a.w., art. 1, aant. 4, blz. 10c). Zie ook G.J. Scholten in zijn noot onder HR 15 mei 1970, NJ 1970, 327. De Hoge Raad heeft zich nog niet uitgesproken (HR 8 december 1961, NJ 1962, 56).
21 Vgl. in een verzoekschriftprocedure de situatie waarin de moeder in een kinderalimentatiegeschil hoger beroep m.b.t. de uitkering welke de vader aan hun zoon zelf was verschuldigd, niet voor zichzelf maar als gemachtigde voor haar zoon had ingesteld (HR 2 februari 1996, NJ 1996, 569).
22 Zie Asser, t.a.p., p. 494-502. Zie ook S.C.J.J. Kortmann, Inning van vorderingen door de lasthebber in eigen naam, in de Brunner-bundel (CHJB), p. 217-225.
23 Zie HR 26 juli 1852, W 1350. Zie ook HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 254 m.nt. MA; HR 28 oktober 1988, NJ 1989, 83; HR 8 december 1989, NJ 1990, 498 m.nt. JBMV en HR 3 mei 1991, NJ 1992, 229. Zie ook F.H.J. Mijnssen in zijn noot onder HR 19 oktober 1979, NJ 1980, 299; Asser, t.a.p. p. 495 en Kortmann, t.a.p., p. 220 e.v. alsmede de A-G Hartkamp zijn conclusies vóór HR 28 oktober 1988, NJ 1989, 83 (onder 6) en HR 8 december 1989, NJ 1990, 498 (onder 2.12) met verdere gegevens.
24 Zie over de verhouding tussen lastgeving en volmacht Asser-Van der Grinten, Vertegenwoordiging II (1990), nrs. 22-28. Zie over (de bevoegdheid tot het) procederen krachtens lastgeving en/of volmacht uitvoerig N. Frenk, Kollektieve akties in het privaatrecht, diss. Utrecht 1994 (Serie Recht en praktijk nr. 81), p. 180-186.
25 HR 26 juni 1985, NJ 1986, 307 m.nt. Ma.
26 Dit geldt, blijkens HR 8 december 1989, NJ 1990, 498 m.nt. JBMV (rov. 3.3), ook voor arbitrages. Zie voorts HR 19 oktober 1979, NJ 1980, 299 m.nt. FHJM en HR 3 mei 1991, NJ 1992, 229 m.nt. PAS.
27 Zie in deze zin ook Asser, t.a.p., p. 499.
28 Zie ook mijn conclusie van 4 juni 2004 inzake C03/176HR onder 2.11.
29 Zie over de onmogelijkheid om bij wege van eiswijziging de hoedanigheid van procespartij te wijzigen eerder HR 14 mei 1965, NJ 1965, 361, welke beslissing recentelijk is bevestigd in HR 21 november 2003, NJ 2004, 130 en HR 12 maart 2004, RvdW 2004, 46.
30 Zie CvA/CvE in reconventie onder 21.
31 Zie de p.-v. van 19 juli 2001, p. 2/3. Van de zijde van [eiser] is de hier bedoelde "procesmachtiging" toen niet overgelegd.
32 MvG, p. 5 onder 13.
33 Productie bij pleitnotitie.
34 De CvA/CvE in reconventie dateert van 2 mei 2001.
35 Het verband dat in de s.t. onder 11 wordt gelegd tussen onderdeel 15 en grief VII is niet uit de stukken van het hoger beroep op te maken.
36 Zie de CvA/CvE in reconventie onder 20-21 en 31; MvG onder 12; MvA in voorwaardelijk incidenteel appel onder 22.