ECLI:NL:ORBBACM:2014:17

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
25 augustus 2014
Zaaknummer
2012/54223
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzen van aftrekbaarheid van franchise fees door de Inspecteur

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen X N.V. en de Inspecteur der Belastingen in St. Maarten. De belanghebbende, X N.V., had een naheffingsaanslag in de winstbelasting ontvangen voor het jaar 2005, waarbij een bedrag van $48.000 aan franchise fees was gecorrigeerd. De belanghebbende stelde dat deze kosten zakelijk waren en dat er een reële tegenprestatie tegenover stond. De Inspecteur betwistte echter de betaling van deze fees en stelde dat de franchise overeenkomst niet aannemelijk was gemaakt.

Het procesverloop begon met de naheffingsaanslag die op 30 december 2010 werd opgelegd. Na bezwaar en een handhaving van de aanslag door de Inspecteur, ging de belanghebbende in beroep. Tijdens de zitting op 31 oktober 2013 werd duidelijk dat de belanghebbende geen bewijs van betaling van de franchise fees kon overleggen, wat leidde tot de conclusie dat de kosten niet als zakelijke kosten konden worden geaccepteerd.

De Raad oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de franchise fees daadwerkelijk waren betaald en dat er geen reële tegenprestatie was voor de kosten. De stelling van de belanghebbende dat de afwezigheid van betalingsbewijzen te wijten was aan waterschade door orkaan 'Omar' werd niet geloofwaardig geacht. De Raad concludeerde dat de Inspecteur de aftrek van de fees terecht had geweigerd en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand bleef.

Uitspraak

Beschikking d.d. 14 mei 2014, 2012/54223
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in St. Maarten
inzake:
X N.V.gevestigd te St. Maarten, belanghebbende,
gemachtigde mr. E.A. Jansen,
tegen
de Inspecteur der Belastingen in St. Maarten, de Inspecteur.

1.Het procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 30 december 2010 een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd voor het jaar 2005.
1.2.
Belanghebbende is op 6 april 2011 in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak van 25 november 2011 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is op 31 januari 2012 bij de Inspecteur, en op 2 februari 2012 bij de Raad, tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5.
Ter zitting van 31 oktober 2013 te Philipsburg zijn verschenen, namens belanghebbende, de voornoemde gemachtigde en, namens de Inspecteur, mw. mr. M.P. Bass.
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is op 23 juni 2003 opgericht. Vanaf 1 april 2004 drijft zij een restaurant te St. Maarten met de naam "X". Bij het berekenen van het door haar aangegeven belastbare bedrag voor de heffing van de winstbelasting over 2005 heeft zij een bedrag van $ 48.000 als franchise fee ten laste van de winst gebracht.
2.2
Op verzoek van de Inspecteur is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften winstbelasting voor de jaren 2004 tot en met 2007. Het rapport van dat onderzoek is op 19 september 2011 uitgebracht. Daarin is ter zake van de franchise fees door de controlerend ambtenaar onder meer het volgende vermeld:
“Op de W&V rekeningen 2005, 2006 en 2007 komen de volgende bedragen van respectievelijk US$ 48.000, US$ 128.000 en US$ 128.000 als Franchise fees voor. Gedurende deze controle periode heb ik op verschillende tijdstippen de adviseur (...) naar bewijs van betalingen en motivering van de kosten gevraagd. De adviseur kon geen concrete motiv[ering] rondom deze kosten (...) geven. Wat voor mij opmerkelijk was is het feit dat twee jaar na de oprichting [van] [belanghebbende] een franchise in het leven wordt geroepen vanuit het eiland Nevis. Ook opmerkelijk voor mij was dat er geen vastlegging van betaling kon worden overhandigd.
Als enig document heb ik een overeenkomst tussen [belanghebbende] en de Franchiseverlener d.d. 9 januari 2006 ontvangen. Ik heb de adviseur voor het laatst tot 20 mei 2011 de tijd gegeven om alsnog deze kosten te bewijzen en onderbouwen maar dit is helaas niet gebeurd.
Gezien de volgende feiten worden deze kosten door mij niet geaccepteerd als daadwerkelijke zakelijke kosten en (...) door mij aangemerkt als een constructie om de winst te verlagen en de Sint Maartense heffingsgrondslag uit te hollen.”
2.3
Tot de gedingstukken behoort de in het controlerapport bedoelde (kopie van de) franchiseovereenkomst. Blijkens die overeenkomst is zij op 9 januari 2006 gesloten tussen belanghebbende en X Restaurants Inc. (hierna: de Inc) gevestigd te Charleston, Nevis.
2.4
Alle aandelen in belanghebbende zijn op 10 januari 2006 voor US$ 175.000 verkocht aan Y Ltd, gevestigd te Nevis.
2.5
Belanghebbende heeft geen betalingsbewijzen van de franchise fees over de jaren 2004 t/m 2007 overgelegd.
2.6
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de winst van belanghebbende voor het jaar 2005 met het bedrag van de franchise fee gecorrigeerd.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur het belastbare bedrag terecht met het bedrag van de franchise fee heeft gecorigeerd.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat weliswaar de franchise overeenkomst pas in 2006 is gesloten, maar dat zij al eerder met de Inc. in onderhandeling was en alvast de naam X is gaan gebruiken. De fee is zakelijk. Dat zij geen betalingsbewijzen voor de jaren 2005 tot en met 2008 van de fees heeft kunnen overleggen is volgens belanghebbende te wijten aan het teloorgaan van een groot deel van haar administratie, en nagenoeg de gehele administratie van 2005, als gevolg van waterschade van orkaan 'Omar'.
4.2
De Inspecteur meent dat belanghebbende haar winst ten behoeve van haar aandeelhouder door middel van de franchise overeenkomst doet afromen; het feit dat de aandelen in belanghebbende op 10 januari 2006 aan een andere Nevis vennootschap zijn verkocht, hangt volgens de Inspecteur daarmee samen. De Inspecteur betwist dat de fees zijn betaald en dat de hoogte van de overeengekomen franchise fees zakelijk is. De Nevis vennootschap is niet via internet te vinden. Datzelfde geldt voor een (internationale) restaurantketen met de naam 'X. Dat de orkaan 'Omar' verantwoordelijk is voor het ontbreken van de administratie, waaronder de betalingsbewijzen van de fees, is niet eerder te kennen gegeven.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 29, eerste lid, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) luidt:
“1. Degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur. De Inspecteur tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het bezwaarschrift. De Inspecteur zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.”
5.2
Het bezwaar van belanghebbende is buiten de daartoe in artikel 29, eerste lid, van de ALL gestelde termijn bij de Inspecteur ingekomen. Met hetgeen belanghebbende daartoe heeft aangevoerd, acht de Raad belanghebbende geslaagd in het van haar gevraagde bewijs dat de termijnoverschrijding haar niet is aan te rekenen.
5.3
Artikel 30, eerste volzin, van de ALL luidt:
“De belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge deze landsverordening door de Inspecteur gedane uitspraak kan binnen twee maanden na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de Raad.”
5.4
Belanghebbende heeft haar beroepschrift aan de Inspecteur gezonden, bij wie het tijdig is ingekomen. Het had op de weg van de Inspecteur gelegen om het beroepschrift aan de Raad door te sturen. De Inspecteur heeft dit verzuimd. Belanghebbende heeft vervolgens (nog) een beroepschrift bij de Raad ingediend. Dat beroepschrift is buiten de daartoe in artikel 30, eerste volzin, van de ALL gestelde termijn ingekomen. Gelet op deze gang van zaken zal de Raad belanghebbende in haar beroep ontvangen.
5.5
Het is aan belanghebbende, die in haar jaarstukken en aangifte heeft vermeld dat in 2005 een bedrag aan franchise fees van US$ 48.000 is betaald en dit bedrag in aftrek van haar belastbare winst wenst te brengen, om - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - aannemelijk te maken dat sprake is van een reële franchise overeenkomst en dat de fees, zoals zij stelt, daadwerkelijk zijn betaald. De Raad acht belanghebbende noch in het een, noch in het ander, geslaagd.
5.6
Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd geen bewijzen van betaling van de fees over te kunnen leggen en deze evenmin bij de bank te hebben opgevraagd. De stelling van belanghebbende dat terzake sprake is van, kort gezegd, een overmachtsituatie in verband met orkaan ‘Omar’, acht de Raad niet aannemelijk geworden. De blote stelling van belanghebbende vormt daarvan althans onvoldoende bewijs. Voorts vermag de Raad niet in te zien waarom belanghebbende niet op een andere wijze in haar kennelijke bewijsnood had kunnen voorzien, bijvoorbeeld door overlegging van kopie-bankafschriften en van verklaringen van de wederpartij bij de franchise overeenkomst en van de ontvanger van de fees. Belanghebbende heeft daaromtrent overigens ook geen bewijsaanbod gedaan. Reeds op grond van het voorgaande heeft de Inspecteur naar het oordeel van de Raad de aftrek van de fees terecht geweigerd.
5.7
Maar ook indien zou komen zijn vast te staan dat belanghebbende betalingen uit hoofde van de franchise overeenkomst aan de Inc. zou hebben gedaan, dan zouden dergelijke uitgaven slechts dan tot de kosten van de door belanghebbende gedreven onderneming kunnen worden gerekend, indien belanghebbende - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - aannemelijk maakt dat die uitgaven ten behoeve van haar onderneming zijn gedaan. De Raad acht belanghebbende ook in dat bewijs niet geslaagd. Van enige aan belanghebbende op grond van de franchise overeenkomst toekomende, reële tegenprestatie is niet gebleken.
Belanghebbende gebruikte de naam X al vanaf 1 april 2004 terwijl het gebruik van die naam, naar uit de stellingen van belanghebbende volgt, een wezenlijk onderdeel van de franchise zou moeten zijn. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist en belanghebbende heeft daar tegenover niet aannemelijk gemaakt dat het recht op het gebruik van die naam toekwam aan de Inc. en dat belanghebbende die naam niet zonder vergoeding zou kunnen gebruiken. Ook overigens acht de Raad de in 4.1 weergegeven stellingen van belanghebbende niet voldoende om het bestaan van een reële franchise overeenkomst, waarbij voor belanghebbende tegenover de verplichting betalingen te doen recht op een tegenprestatie bestaat, aannemelijk te achten. Belanghebbende heeft terzake evenmin voldoende concreet (nader) bewijs bijgebracht. Dat er in Z, Verenigde Staten, een restaurant bestaat (kennelijk met een 'two main buffets all day' formule) met de naam ‘X’ is daarvoor onvoldoende. Dit temeer nu de formule van het restaurant van belanghebbende, naar zij ter zitting heeft verklaard: een zogenaamd à la carte restaurant, blijkbaar totaal anders is dan de formule van het in de Verenigde Staten bestaande restaurant met dezelfde naam.
5.8.
Dit alles leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat het restaurant van belanghebbende deel uitmaakt van een (blijkbaar betrekkelijk kleine) franchiseketen met de naam X en dat de fees zijn overeengekomen voor het gebruik van die naam en van een daarbij behorende formule. Belanghebbende heeft, behoudens de in 2.3 genoemde overeenkomst, ook geen andere documentatie omtrent de totstandkoming van de gestelde franchise overgelegd. Mitsdien is het bestaan van een reële franchise overeenkomst, op grond waarvan belanghebbende recht heeft op enige tegenprestatie, niet komen vast te staan en is evenmin aannemelijk geworden dat de verplichting tot het betalen van franchise fees ten behoeve van de onderneming van belanghebbende is overeengekomen. De Raad is van oordeel dat de Inspecteur de aftrek van de fees terecht heeft geweigerd.
5.9
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag in stand blijft.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, E.F. Faase en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.