ECLI:NL:ORBBACM:2014:15

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
2011-52641, 52771
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewakingskosten in rekening gebracht aan belanghebbende voor binnenkomend schip zonder vergunning actieve veredeling

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 mei 2014 uitspraak gedaan over de in rekening gebrachte bewakingskosten aan de belanghebbende, [X] N.V., voor een schip dat zonder de vereiste vergunning voor actieve veredeling in Curaçao was aangekomen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de kosten die door de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen waren opgelegd, maar de Inspecteur had geen uitspraak gedaan, wat leidde tot een beroep tegen de fictieve weigering. Tijdens de zitting op 29 oktober 2013 zijn zowel de belanghebbende als de Inspecteur vertegenwoordigd. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten terecht in rekening zijn gebracht, omdat verzegeling of plombering van het schip onmogelijk was en er geen vergunning voor actieve veredeling was aangevraagd. De Raad oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om bewaking op te leggen en dat de kosten niet in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat andere schepen in vergelijkbare situaties geen kosten in rekening werden gebracht. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en bevestigde de beslissing van de Inspecteur.

Uitspraak

Beschikking d.d. 14 mei 2014, nr. 2011-52641, 52771
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao
inzake:
[X] N.V.te Curaçao, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 11 en 26 oktober 2010 bedragen in rekening gebracht ter zake van Bewakingskosten van Naf. 3.688,85 respectievelijk Naf. 4.493,50 (beschikkingnummers 131611 en 121589).
1.2
Belanghebbende is op 2 december 2010 in bezwaar gekomen tegen de facturen. De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan.
1.3
Belanghebbende is op 25 november 2011 in beroep gekomen tegen de fictieve weigering om uitspraak te doen.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 29 oktober 2013 te Willemstad zijn verschenen namens belanghebbende H. Faydherbe en V. James. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. S.G. Pols-Strick en I. Alias-Vlijt.
1.6.
De Inspecteur heeft ter zitting een geschrift, getiteld “Vertoogschrift” overgelegd dat wordt geacht te zijn voorgelezen.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2.
Belanghebbende is eigenaresse van het schip m/s [xx] (het schip), varend onder de vlag van St. Vincent. Op 17 september 2010 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht het schip te laten visiteren. Het schip lag afgemeerd te Parrera bij [Y] voor reparatie.
2.3.
Op 18 september 2010 heeft belanghebbende het verzoek terugontvangen, voorzien van een stempel van de Douane.
2.4.
Op het door belanghebbende overgelegde exemplaar van de teruggezonden brief is boven de stempel geschreven:”Vrij van Douane 24/9”.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de kosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of het in rekening brengen van de kosten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Belanghebbende stelt dat er geen wettelijke basis is voor het in rekening brengen van de kosten en dat op 24 september 2010 haar verzoek om vrijmaking is gehonoreerd zodat geen kosten in rekening mogen worden gebracht. Belanghebbende stelt tevens dat voor andere schepen die in dok lagen voor reparaties geen bewakingskosten in rekening gebracht pleegden te worden zodat dat ook voor haar moet gelden. Zij acht de heffing in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
De Inspecteur stelt dat het bezwaar tegen de beschikking van 11 oktober 2010 niet ontvankelijk is, en overigens dat terecht kosten in rekening zijn gebracht. Volgens de Inspecteur worden alleen geen bewakingskosten in rekening gebracht bij schepen die voor reparatie zijn binnengebracht met een vergunning in het kader van actieve veredeling, waarvan in het geval van belanghebbende geen sprake is.

5.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beschikking 11 oktober 2010
5.1.
Artikel 128b, lid 1, sub c, van de Algemene verordening I.U. en D 1908 (AVIUD) bepaalt dat tegen een beschikking ingevolge deze verordening binnen 6 weken na verzending van de beschikking bezwaar kan worden gemaakt. Het bezwaar tegen de beschikking van 11 oktober is buiten die termijn verzonden. Uit de stukken blijkt echter dat op de facturen niet was vermeld dat binnen 6 weken in bezwaar gekomen kon worden. Nu de beschikking de bezwaartermijn niet vermeldde, kan de termijnoverschrijding naar het oordeel van de Raad niet aan belanghebbende worden tegengeworpen. De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Het bezwaar tegen de beschikking van 11 oktober 2010 is, evenals dat tegen de beschikking van 26 oktober 2010, ontvankelijk.
Wettelijke basis
5.2.
De AVIUD is tot stand gekomen in 1908 en laatstelijk gewijzigd in 2006 (PB 2006-82) en gold voor de Nederlandse Antillen. De Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur van Curaçao bepaalt dat alle, op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling van Curaçao, in Curaçao geldende landsverordeningen en landsbesluiten van kracht blijven, tenzij daarvoor een uitzondering is gemaakt. De AVIUD staat niet op de lijst met uitzonderingen. Het in rekening brengen van douanekosten kan dus ook na 10 oktober 2010 op de AVIUD worden gebaseerd.
5.3.
Artikel 22 AVIUD bepaalt dat schepen die binnenvallen uit nood of om orders, met dezelfde lading kunnen vertrekken zonder betaling van invoerrecht, doch dat dan inmiddels verzegeling, plombering of bewaking zal worden toegepast. Artikel 118b AVIUD bepaalt dat de ambtenaren bevoegd zijn vervoermiddelen te bewaken, waarin of waarop zich goederen bevinden waarvan nog belasting verschuldigd is of kan worden. Artikel 100, lid 1 en lid 2, aanhef en sub a, AVIUD ten slotte bepaalt dat indien bewaking is bevolen, de kosten daarvan niet ten laste van het Land komen indien de bewaking moet worden toegepast omdat “de inrichting der schepen geen plombering of verzegeling toelaat”.
5.4.
Niet in geschil is dat het schip naar Curaçao is gekomen voor reparatie en dat er bemanning op het schip aanwezig was en bleef, waardoor verzegeling of plombering van het schip onmogelijk was. Het is dan juist dat de kosten van bewaking – indien terecht toegepast – aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
5.5.
Belanghebbende stelt dat bewaking door de Douane onnodig is geweest, omdat het schip geen lading aan boord had. De Inspecteur heeft die stelling betwist en daartegen ingebracht dat ook inventaris, persoonlijke goederen en scheepsprovisie onderworpen zijn aan invoerrechten en zonder bewaking of verzegeling aan het douanetoezicht zouden kunnen worden onttrokken. De Raad volgt de stelling van de Inspecteur. Bewaking van een binnenkomend schip door de Douane op grond van artikel 118b van de AVIUD is niet alleen mogelijk bij gebleken aanwezigheid van een lading aan boord, maar ook vanwege meegenomen inventaris, persoonlijke goederen en scheepsprovisie alsmede mogelijk verzwegen lading.
5.6.
De Inspecteur heeft aangevoerd dat het in het verleden wel voorkwam dat schepen die voor reparatie binnenkwamen, na visitatie werden vrijgemaakt, maar dat dit beleid in augustus 2009 is beëindigd en dat belanghebbende en zeker haar vertegenwoordiger daarvan op de hoogte waren. De Inspecteur heeft daarbij uitgelegd dat vrijmaking beperkt blijft tot schepen die worden gerepareerd binnen het kader van de actieve veredeling omdat in die gevallen zekerheid bestaat dat er geen goederen uit het schip worden ingevoerd. De Raad heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
5.7.
De vrijstelling van invoerrechten bij invoer van goederen die in het binnenland een veredelingshandeling ondergaan (actieve veredeling) is geregeld in artikel 99 e.v. Landsverordening tarief van invoerrechten (LTI). De vrijstelling geldt alleen indien daarvoor vergunning is verleend. Belanghebbende heeft ter zitting erkend geen vergunning te hebben aangevraagd, zodat de vrijstelling van artikel 99 LTI niet van toepassing is. De Raad is van oordeel dat het beleid van de Inspecteur om alleen in situaties dat er een vergunning actieve verdeling is geen bewaking toe te passen, in overeenstemming is met de bepalingen van de AVIUD en de LTI en ook met de bedoeling daarvan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat bewaking ook achterwege bleef bij schepen die voor reparatie in dok lagen zonder vergunning actieve veredeling. Daardoor faalt haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. Van strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de Raad niet gebleken.
5.8.
De Inspecteur heeft ontkend dat namens de Douane de mededeling “Vrij van Douane 24/9” op het teruggezonden verzoek is geplaatst. De Inspecteur heeft daarbij ter zitting gesteld dat de stempel alleen een ontvangstbevestiging was en dat de ambtenaar die het verzoek met stempel heeft teruggezonden, niet tot het doen van een dergelijke mededeling bevoegd is en ook heeft ontkend die mededeling te hebben geplaatst. Naar het oordeel van de Raad is het, gezien de wettelijke bepalingen hieromtrent en het door de Inspecteur geschetste beleid (zie 5.6.) niet begrijpelijk dat die mededeling op de brief is geschreven. De Raad is dan ook van oordeel dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de mededeling is geplaatst door een bevoegd persoon of door iemand van wie belanghebbende kon menen dat hij of zij bevoegd was. Naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende dat bewijs niet geleverd.
5.9.
Nu de hoogte van de gefactureerde kosten als zodanig niet in geschil is, leidt al het voorgaande tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, E.F. Faase en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014