Uitspraak: 20 september 2007
Zaaknr: RvBAz 2006/37
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Aruba,
oorspronkelijk klaagster, thans appellante,
procederend in persoon,
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA
zetelend te Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.L. Carolina.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. Op 3 november 2004 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen het Landsbesluit van 17 september 2004, no. 37. Bij uitspraak van 7 juli 2006 heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 9 augustus 2006. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 4 juli 2007, waar appellante is verschenen in persoon. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4. De uitspraak is bepaald op heden.
2.1 Ingevolge artikel 98, eerste lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (Lvar) wordt het hoger beroep ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest; en in andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld.
2.2 Uit de Lvar noch enige andere rechtsregel vloeit voort dat de klager bij het doen van de uitspraak aanwezig dient te zijn. Aan appellante kan bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroepschrift dus niet worden tegengeworpen dat zij daarbij op 7 juli 2006 niet aanwezig was. Op 13 juli 2007 is een kopie aan haar afgegeven. Het beroepschrift is binnen dertig dagen daarna en mitsdien tijdig ingediend.
2.3 Appellante is sedert 6 mei 1980 ambtenaar. Tot 1 januari 2003 vervulde zij de functie van medewerker sectie Expeditie en Registratie Strafkaartenadministratie, die op schaal 4 (klerk eerste klasse) is gewaardeerd. Appellante werd echter bezoldigd als hoofdklerk, schaal 5.
2.4 Bij brief van 7 oktober 2002 heeft appellante zich tot de Minister van Justitie gewend met het verzoek haar met ingang van 1 maart 1993 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies, schaal 6 en met ingang van 1 maart 1997 naar de rang van adjunct-commies eerste klasse, schaal 7. Bij schrijven van 8 januari 2003, gericht aan dezelfde Minister, heeft appellante dit verzoek herhaald.
2.5 Op 1 januari 2003 is een reorganisatie bij het Korps Politie Aruba (KPA) in werking getreden waarbij een nieuwe structuur, een nieuw rangenstelsel en een nieuwe schalenstructuur zijn goedgekeurd. Bij het in bezwaar bestreden Landsbesluit is appellante met ingang van die datum benoemd in de nieuwe functie van Medewerker Documentatie en Informatievoorziening, die is gewaardeerd op maximaal schaal 7. De bezoldiging van appellante is daarin vastgesteld op schaal 6, eveneens met ingang van die datum.
2.6 Appellante stelt zich op het standpunt dat zij reeds met ingang van 1 januari 2000 in schaal 6 dient te worden geplaatst en per 1 januari 2004 in schaal 7. Zij wijst er daarbij op dat niet is staande te houden dat de functie waarin zij per 1 januari 2003 is benoemd een nieuwe functie is die verschilt van de door haar voor die datum vervulde functie. Zij is na die datum dezelfde werkzaamheden blijven verrichten als voorheen en meent daarom dat zij ook al voor 1 januari 2003 aanspraak kon maken op bezoldiging in schaal zes.
2.7 Geïntimeerde stelt zich onder verwijzing naar een naar aanleiding van de bevorderingsverzoeken van appellante opgemaakte functiewaardering op het standpunt dat de functie die appellante voor 1 januari 2003 bekleedde was gewaardeerd op schaal 4. Aan haar is schaal 5 toegekend op basis van haar oude functie, zoals omschreven in het functie-inventarisatieformulier van 25 april 1989. Voorts stelt geïntimeerde zich op het standpunt dat de na 1 januari 2003 door appellante vervulde functie op meerdere punten verschilt van de door haar voor die datum vervulde functie. Geïntimeerde wijst er daarbij op dat met name de functionele vorming en de handelingsvrijheid bij de nieuwe functie van medewerkster Documentatie en Informatievoorziening zwaarder wegen dan bij haar eerdere functie van Medewerkster sectie expeditie en Strafkaarten administratie.
2.8 Geïntimeerde wijst er voorts op dat een bevordering tot adjunct-commies (schaal 6) eerder dan 1 januari 2003 in strijd zou zijn met de Bezoldigingsregeling Aruba 1986, waarin het vereiste wordt gesteld dat de betrokkene een functie bekleed die een bevordering in die rang rechtvaardigt. Bevordering naar de rang van commies (schaal 7) kan eerst per 1 januari 2007 plaatsvinden nu de Bezoldigingsregeling het vereiste stelt dat de betrokkene tenminste vier jaar in de rang van adjunct-commies heeft volbracht, alvorens bevordering tot commies kan plaatsvinden.
2.9 Hoewel de in bezwaar bestreden beschikking is genomen in het kader van de reorganisatie van het Korps Politie Aruba, vormt deze naar het oordeel van de Raad tevens een afwijzende reactie op de twee verzoeken van appellante om herziening van haar bezoldiging. Appellante heeft eerder bij het Gerecht bezwaar gemaakt tegen de weigering op deze verzoeken een beschikking te geven. De omstandigheid dat dezelfde van dat Gerecht deel uitmakende rechter uitspraak heeft gedaan op dat bezwaarschrift en op het onderhavige bezwaarschrift levert geen grond op voor het oordeel dat die tweede uitspraak niet in stand kan blijven. Er is geen algemene regel die verbiedt dat een rechter zich uitlaat over twee samenhangende zaken terwijl uit niets is gebleken dat hij zich bij behandeling van de onderhavige zaak niet onbevooroordeeld heeft opgesteld.
2.10 De Raad heeft bij uitspraak van 22 augustus 2005 het beroep tegen de uitspraak van het Gerecht op het bezwaar tegen de weigering op de verzoeken van appellante te beslissen, niet ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hetgeen in deze procedure tegen die uitspraak is aangevoerd valt buiten de grenzen van het thans aan de orde zijnde geschil en blijft daarom verder buiten bespreking.
2.11 Door te stellen dat de door haar na 1 januari 2003 vervulde functie dezelfde is als de functie die zij voor die datum vervulde, zodat het verschil in bezoldiging niet is gerechtvaardigd, klaagt appellante er mede over dat haar eerdere functie niet goed was beschreven en gewaardeerd. Ingevolge artikel 35, eerste lid van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak kan -voorzover hier van belang- een bezwaarschrift worden ingediend ter zake van beschikkingen, handelingen of weigeringen ten aanzien van een ambtenaar als zodanig. Naar het oordeel van de Raad moeten functiewaarderingsbesluiten en de daaraan ten grondslag gelegde functie- of organisatiebeschrijvingen in het algemeen op één lijn worden gesteld met besluiten van algemene strekking waartegen, gelet op artikel 35 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak, geen beroep op de ambtenarenrechter openstaat. De omschrijving van haar vroegere functie en waardering daarvan kan appellante derhalve niet bij de ambtenarenrechter aan de orde stellen.
2.12 Appellante stelt voorts haar inschaling aan de orde. Haar klacht dat geïntimeerde die met het in bezwaar bestreden besluit onjuist heeft vastgesteld, faalt. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerder op grond van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 terecht geweigerd appellante voor 1 januari 2003 naar schaal 6 te bevorderen omdat beschrijving en waardering van haar toenmalige functie inschaling in die schaal niet rechtvaardigden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan hij zijn beslissing in redelijkheid niet op die beschrijving en waardering mocht baseren. De functie van appellante was immers nog recentelijk middels een functie-inventarisatie formulier van 18 december 2001 beschreven en vervolgens gewaardeerd op schaal 4, terwijl het verschil in de waardering van haar eerdere functie en de door haar na 1 januari 2003 vervulde functie door geïntimeerde afdoende is verklaard door beargumenteerd te verwijzen naar het verschil in de zwaarte van beide functies.
2.13 De sedert 1 januari 2003 door appellante vervulde functie is weliswaar gewaardeerd op het niveau van commies (schaal 7) doch aan de onmiddellijke bevordering naar die rang en schaal staan de door geïntimeerde aangehaalde in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 opgenomen vertragingsregels in de weg. Appellante, die bij het in bezwaar bestreden Landsbesluit per evengenoemde datum is bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6), dient eerst vier jaar in die rang te functioneren alvorens zij voor bevordering tot commies in aanmerking kan komen.
2.14 Het Gerecht heeft het in bezwaar bestreden Landsbesluit terecht in stand gelaten. De Raad zal de uitspraak van het Gerecht daarom bevestigen.
- bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en mr. E.M.D. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.