ECLI:NL:ORBAACM:2024:14

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
AUA2023H00193
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar uit de overtolligheidspool op grond van ongeschiktheid en willekeurige dienstverbreking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die is ontslagen uit de overtolligheidspool. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 10 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant, die in februari 1990 als ambtenaar in overheidsdienst was benoemd. Laatstelijk was hij werkzaam als hoofdingenieur. In januari 2006 werd hij als non-actieve ambtenaar opgenomen in de overtolligheidspool. De appellant heeft niet meegewerkt aan een re-integratietraject en heeft zich onttrokken aan zijn verplichtingen, wat leidde tot zijn ontslag. De Raad oordeelt dat de gouverneur terecht heeft geconcludeerd dat de appellant ongeschikt is als ambtenaar, omdat hij niet de eigenschappen, mentaliteit of instelling heeft die van een ambtenaar verwacht mogen worden. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, dat het bezwaar van de appellant tegen het ontslag ongegrond heeft verklaard. De Raad benadrukt dat ontslag op grond van willekeurige verbreking van het dienstverband met grote terughoudendheid moet worden toegepast, maar in dit geval is er voldoende bewijs dat de appellant zich heeft onttrokken aan zijn verplichtingen. De Raad bevestigt het ontslag op grond van ongeschiktheid, waardoor de primaire ontslaggrond niet verder hoeft te worden besproken.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 10 april 2024
Zaaknummer: AUA2023H00193

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
appellant (hierna: [appellant]),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
30 oktober 2023, AUA202301933 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Appellant]
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 1 maart 2024. [appellant] is verschenen, samen met de door hem meegebrachte getuige, [getuige]. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
Appellant] is in februari 1990 als ambtenaar in overheidsdienst benoemd. Laatstelijk was hij werkzaam in de rang van hoofdingenieur, schaal 13. In januari 2006 is [appellant] als non-actieve ambtenaar opgenomen in de zogenoemde overtolligheidspool. In de periode van 1 december 2017 tot 20 september 2021 is [appellant] ter beschikking gesteld bij het bureau van de minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling. Aansluitend is hij weer in de overtolligheidspool opgenomen met behoud van salaris.
1.2.
In het kader van een re-activeringstraject voor non-actieve ambtenaren heeft het Departamento Recurso Humano (DRH) op 14 en 20 oktober 2021 gesprekken met [appellant] gevoerd over een mogelijke plaatsing van [appellant] in de functie van juridisch beleidsmedewerker, schaal 13, bij Servicio na Defensa di Consumidor (Sedeco). Op 3 november 2021 heeft het sollicitatiegesprek plaatsgevonden. De interim-directeur heeft na dit gesprek laten weten [appellant] geen geschikte kandidaat te vinden voor de functie.
1.3.
In januari 2022 is [appellant] opgeroepen om een bijdrage te leveren aan de vaccinatiecampagne in het kader van de Covid-19 pandemie. Omdat volgens [appellant] de vereiste veiligheidsvoorschriften niet in acht werden genomen, heeft hij daar niet langer dan twee dagen gewerkt.
1.4.
DRH heeft [appellant] op 3 februari 2023 geïnformeerd over de circulaire van 14 december 2022 waarin beleid is opgenomen om non-actieve ambtenaren, zoals hij, te reactiveren. Op grond van dit beleid dienen alle non-actieve ambtenaren hun volledige medewerking te verlenen aan reactivering en begeleiding door DRH. Bij onvolledige medewerking heeft dit gevolgen voor de rechtspositie van de ambtenaar. DRH heeft [appellant] met een brief en een e-mailbericht van 3 februari 2023 opgeroepen om op 10 februari 2023 met DRH de wensen en vaardigheden van [appellant] in het kader van zijn re-integratietraject in beeld te brengen. Daarbij is vermeld dat de oproep een dienstopdracht inhoudt. Het geen gehoor geven aan deze opdracht wordt gezien als het nalaten om zich aan verplichtingen te houden, dat leidt tot disciplinaire strafoplegging en stopzetting van het salaris. Omdat de bode bij de bezorging van de brief van 3 februari 2023 niemand thuis aantrof is heeft hij deze brief op 6 februari 2023 in de brievenbus van [appellant] gedaan.
1.5. [
Appellant] is niet verschenen op de oproep voor vrijdag 10 februari 2023. Hij heeft op maandag 13 februari 2023 contact opgenomen met DRH en meegedeeld dat hij de oproep pas na het weekend in zijn brievenbus heeft aangetroffen.
1.6.
Vervolgens heeft DRH met een op 15 februari 2023 gedateerde brief [appellant] opgeroepen voor een gesprek op 16 februari 2023 om 16:00 uur. Ook aan deze oproep heeft [appellant] niet voldaan. Hij heeft naar zijn zeggen de oproep pas op 16 februari 2023, dus na de geplande oproep, in zijn brievenbus aangetroffen.
1.7.
Bij landsbesluit van 25 april 2023 (ontslagbesluit) heeft de gouverneur [appellant] met ingang van 17 februari 2023 dan wel 1 mei 2023 eervol ontslag uit overheidsdienst verleend. Primair ligt aan het ontslag per 17 februari 2023 ten grondslag het willekeurig verbreken van het dienstverband als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder h, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Subsidiair ligt aan het ontslag per 1 mei 2023 ten grondslag ongeschiktheid voor het ambt als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma. Hierbij heeft de gouverneur gewezen op de onder 1.2 tot en met 1.6 beschreven gebeurtenissen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van [appellant] tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft overwogen dat de gouverneur terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] zich heeft onttrokken aan zijn verplichtingen waarmee hij zijn dienstverband willekeurig heeft verbroken. Hierbij wijst het Gerecht op de dienstopdrachten van DRH aan [appellant] om op de oproepingen in het kader van zijn re-integratietraject te verschijnen. Het Gerecht volgt [appellant] niet in zijn stelling dat het hem niet kan worden aangerekend dat hij niet heeft voldaan aan de dienstopdrachten.
3. [ Appellant] heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad moet ontslag op grond van willekeurige verbreking van het dienstverband met grote terughoudendheid worden toegepast. Aan deze ontslaggrond in de Lma kan slechts toepassing worden gegeven wanneer met voldoende zekerheid vaststaat dat betrokkene zich onttrekt aan de verplichtingen van het dienstverband, dit hem toe te rekenen valt en er evenredigheid bestaat tussen de ernst van die onttrekking en de zware maatregel van ontslag. Deze ontslaggrond kan in ieder geval niet worden toegepast in gevallen die in aanmerking komen voor het zogeheten ongeschiktheidsontslag als gevolg van ziekte of gebrek of anderszins zoals geregeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder e of f, van de Lma. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 5 mei 2020, ECLI:NL:ORBAACM:2020:13, en van 13 december 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:71.
4.2.
Gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak, waarnaar ook partijen op de zitting bij de Raad hebben gewezen, zal de Raad, anders dan het Gerecht heeft gedaan, eerst beoordelen of de aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegde subsidiaire grond van de ongeschiktheid stand houdt. Indien dat het geval is, behoeft de primaire ontslaggrond van de willekeurige verbreking van het dienstverband geen bespreking meer.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet het bestuursorgaan de ongeschiktheid voor het vervullen van een functie - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn - aannemelijk maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. De Raad zal de ongeschiktheid dan ook aan de hand van de aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegde concrete gedragingen van [appellant] beoordelen.
Mogelijke plaatsing bij Sedeco
4.4.1.
Uit het verslag van het gesprek tussen [appellant] en DRH over de plaatsingsmogelijkheid als juridisch beleidsmedewerker bij Sedeco in oktober 2021 is op te maken dat [appellant] bezwaren had tegen deze functie. Dit betrof de inschaling van de functie in schaal 13. Deze zou enerzijds te hoog zijn gelet op de voor die functie vereiste relevante werkervaring, anderzijds was zijn wens om te worden geplaatst in een functie op het niveau van schaal 14. [Appellant] zag de plaatsing als een gedwongen plaatsing waartegen hij zich zou verzetten. Bij brief van 2 november 2021, door [appellant] voor ontvangst getekend op 3 november 2021, heeft de minister van Algemene zaken Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie (minister) [appellant] een schriftelijke waarschuwing gegeven voor zijn uitlatingen en houding tijdens de plaatsingsgesprekken met DRH. Tevens wordt [appellant] de dienstopdracht gegeven om zich op 3 november 2021 bij Sedeco te melden voor een sollicitatiegesprek waaraan is toegevoegd dat gevolgen worden verbonden aan negatief gedrag tijdens dit gesprek. Met een schriftelijke reactie heeft [appellant] de gedragingen waarop de waarschuwing is gebaseerd weersproken.
4.4.2. [
appellant] heeft deelgenomen aan het sollicitatiegesprek op 3 november 2021 waarbij de interim-directeur en een medewerker van Sedeco en twee medewerkers van DRH aanwezig waren. Uit het verslag van dit gesprek van de interim-directeur is op te maken dat [appellant] bij aanvang van het gesprek al duidelijk heeft gemaakt niet mee te werken aan de plaatsing omdat hij niet is geïnteresseerd in de functie en zich ook niet verplicht voelt daaraan mee te werken.
4.4.3.
Anders dan [appellant] stelt had van hem mogen worden verwacht mee te werken aan een plaatsing in de functie bij Sedeco. Gelet op het opleidingsniveau van [appellant] en zijn in het verleden verrichte werkzaamheden betrof het een passende functie. Door overduidelijk niet mee te willen werken aan de plaatsing en zich uiterst negatief te gedragen heeft [appellant] de mogelijkheid om uit de overtolligheidspool te komen gedwarsboomd. Dit klemt te meer nu hij al gewaarschuwd was voor zijn gedrag en voorafgaande aan het sollicitatiegesprek nogmaals was gewezen op zijn medewerkingsverplichting voor een succesvolle plaatsing.
Bijdrage aan vaccinatieprogramma Covid-19
4.5.
In verband met de crisissituatie als gevolg van Covid-19, heeft de ministerraad op 15 april 2020 beleid vastgesteld op grond waarvan overheidswerknemers met toepassing van artikel 52 van de Lma kunnen worden verplicht tijdelijk werkzaamheden te verrichten om de crisis te bestrijden. In dat kader is [appellant] opgeroepen administratieve werkzaamheden te verrichten, te weten het registreren van vaccinatiegegevens voor een boostercampagne, in de periode van 10 januari 2022 tot 31 maart 2022. [appellant] is slechts enkele dagen op de aangewezen locatie geweest voor de tweedaagse training. In een verklaring van 14 januari 2022 van een verpleegkundige en een IT-medewerker wordt een aantal concrete gedragingen en uitlatingen van [appellant] opgesomd die blijk geven van zijn onwil dan wel desinteresse om mee te werken. [appellant] heeft hierover betoogd dat het hem ging om het zich strikt houden aan de veiligheidsvoorschriften, omdat hij tot de risicogroep voor Covid-19 behoorde. Niet is gebleken dat [appellant] dit aan de desbetreffende medewerkers heeft overgebracht of anderszins heeft teruggekoppeld aan zijn leidinggevende. Bovendien is in de verklaring te lezen dat de medewerkers de houding en het gedrag van [appellant] zodanig van gebrek aan respect vonden getuigen dat zijn aanwezigheid niet langer werd getolereerd.
Oproepingen
4.6.1.
Vaststaat dat de oproep van 3 februari 2023 voor een gesprek op 10 februari 2023 op 3 februari 2023 per e-mailbericht naar [appellant] is verzonden en op 6 februari 2023 in de brievenbus van [appellant] is gedaan. [appellant] stelt dat hij zijn e-mail zeer selectief leest, het e-mailbericht op grond van persoonlijke motieven niet heeft geopend en de brief pas op 13 februari 2023 uit de brievenbus heeft gehaald. Hoewel dit gedrag vragen oproept heeft de gouverneur [appellant] blijkbaar het voordeel van de twijfel gegeven en hem opnieuw met de brief van 15 februari 2023 opgeroepen voor een gesprek op 16 februari 2023 om 16:00 uur. De gouverneur heeft, om de verzending en ontvangst van de oproeping te kunnen bevestigen, een foto van de bezorging laten maken en twee medewerkers op 16 februari 2023 laten checken of de brievenbus rond 15:30 uur was geleegd. Uit de daarover opgestelde verklaring is op te maken dat de medewerkers door de gleuf in de brievenbus konden kijken en daarbij geen brief konden waarnemen, maar niet de bodem van de brievenbus konden zien. Wel is waargenomen dat de niet openbaar toegankelijke achterklep van de brievenbus open stond alsof iemand iets uit de brievenbus had gehaald, maar de klep niet helemaal dicht had gedaan. [appellant] stelt echter dat hij pas op 16 februari 2023 om 17:00 uur zijn brievenbus heeft geleegd, zodat hij niet meer op tijd was voor de oproep om 16:00 uur. [Getuige], die op 16 februari 2023 bij [appellant] op bezoek was, heeft de beschreven gang van zaken door [appellant] met een schriftelijke verklaring van 21 mei 2023 bevestigd. Op de zitting heeft [getuige] deze verklaring als getuige herhaald.
4.6.2.
Uit de brief van [appellant] van 17 februari 2023 aan de minister is op te maken dat [appellant] meent dat hem geen enkel verwijt treft van het niet nakomen van de dienstopdrachten. Daaraan voegt [appellant] nog toe dat de pogingen hem te werk te stellen kapitaalvernietiging is omdat hij op korte termijn met pensioen gaat en nog maanden vakantiedagen tegoed heeft zodat hij hooguit ingewerkt kan worden in een nieuwe functie.
4.6.3.
De hiervoor geschetste gang van zaken en gedragingen van [appellant] rond de mogelijke plaatsing bij Sedeco, de vaccinatiecampagne Covid-19 en de oproepingen voor een reactiverings- en begeleidingsgesprek bij DRH, getuigen van een opstelling, houding en gedrag van iemand die niet wenst mee te werken aan reactivering in welke vorm dan ook. Van een legitieme reden om niet te worden geplaatst bij Sedeco is de Raad niet gebleken. Evenmin ziet de Raad in waarom veiligheid voor [appellant] de reden was om zich in zijn bijdrage aan de vaccinatiecampagne op te stellen op een wijze zoals is beschreven. Voor wat betreft de oproepingen acht de Raad de door [appellant] aangevoerde redenen waarom hij hiervan niet (tijdig) op de hoogte was niet geloofwaardig. Van eigen initiatieven om weer actief te worden is niet gebleken. Van [appellant] die sinds januari 2006, met een onderbreking van bijna vier jaar, non-actief was met behoud van salaris, mocht evenwel volledige medewerking worden verwacht aan zijn reactivering. Dit geldt te meer nu [appellant] was gewaarschuwd dat het niet meewerken aan zijn reactivering tot rechtspositionele gevolgen zou kunnen leiden. De Raad is dan ook van oordeel dat [appellant] er blijk van heeft gegeven niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit of instelling die van een ambtenaar mogen worden verwacht. Er is hem voldoende gelegenheid geboden om uit de overtolligheidspool te komen. Daarmee is komen vast te staan dat [appellant] ongeschikt is als ambtenaar.
Slotsom
4.7.
De slotsom luidt dat de gouverneur [appellant] per 1 mei 2023 heeft mogen ontslaan op grond van ongeschiktheid. De beroepsgronden tegen het ontslag op grond van willekeurige verbreking van het dienstverband behoeven daarom geen bespreking. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en
mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.