In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, appellant, tegen een ontslagbesluit van de Regering van Curaçao. Het ontslag was gebaseerd op het vermeende willekeurig verbreken van het dienstverband door appellant, die na zijn arbeidsongeschiktheid op 22 november 2017 zijn werk als docent niet hervatte. Appellant betwistte dat hij op die datum arbeidsgeschikt was en verwees naar een toelichting van de bedrijfsarts, die volgens hem aangaf dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was voor zijn functie als docent. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken oordeelde dat ontslag op deze grond met grote terughoudendheid moet worden toegepast en dat er voldoende zekerheid moet zijn dat de ambtenaar zich onttrekt aan zijn verplichtingen. De Raad concludeerde dat het ontslagbesluit niet voldeed aan deze maatstaf, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat appellant zich onterecht onttrok aan zijn verplichtingen. De Raad vernietigde het ontslagbesluit en verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit alsnog gegrond. Tevens werd de Regering van Curaçao veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant.