In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de gouverneur van Aruba, die haar ontslag heeft verleend op grond van ongeschiktheid. [Appellante] was sinds 1990 ambtenaar, maar werd per 1 november 2001 als non-actief beschouwd en opgenomen in de overtolligheidspool. Ondanks meerdere pogingen tot herplaatsing in 2019 bij verschillende overheidsdiensten, waaronder de Dienst Brandweer en de Inspectie Volksgezondheid, werd zij niet geselecteerd. De gouverneur had haar in 2020 een proefplaatsing aangeboden bij het Bureau Arbeidsgeschillen, maar deze werd gekenmerkt door hoog ziekteverzuim en een negatieve houding van [appellante].
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de gouverneur voldoende kansen had geboden voor herplaatsing, maar dat [appellante] deze kansen niet had benut. De Raad bevestigde dat het ontslag op grond van ongeschiktheid gerechtvaardigd was, omdat [appellante] niet voldeed aan de vereisten voor een goede ambtenaar. De beroepsgronden tegen het ontslag op basis van willekeurige verbreking van het dienstverband werden niet verder besproken, omdat de subsidiaire grond van ongeschiktheid al voldoende was. De uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken werd bevestigd, met verbetering van de gronden.