ECLI:NL:ORBAACM:2023:47

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AUA2022H00170
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en ingangsdatum bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de gouverneur van Aruba, waarbij haar bevordering naar de rang van referendaris, schaal 12, met ingang van 1 oktober 2020 is vastgesteld. Appellante, die sinds 2003 in ambtelijke dienst is, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat zij voldoet aan de bevorderingseisen en dat de ingangsdatum van haar bevordering eerder had moeten zijn, namelijk 1 januari 2018. De gouverneur heeft echter gesteld dat appellante gedurende de anciënniteitsperiode van twee jaar arbeidsongeschikt is geweest, wat heeft geleid tot het opschuiven van de bevorderingsdatum. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de periode van arbeidsongeschiktheid van appellante niet correct was berekend. De Raad heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de bevordering moet worden vastgesteld op 1 juni 2019, en heeft het eerdere besluit van de gouverneur vernietigd. De Raad heeft ook geoordeeld dat de gouverneur de proceskosten van appellante moet vergoeden tot een bedrag van Afl. 2.800,00.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Zaaknummer: AUA2022H00170

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante]
wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 29 juni 2022, GAZA nr. AUA202200515 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:42; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. Y.F.M. Kaarsbaan en A.F.J. Caster, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,

Procesverloop

Bij landsbesluit van 2 februari 2022 (Landsbesluit) heeft geïntimeerde besloten appellante met ingang van 1 oktober 2020 te bevorderen naar de rang van referendaris, schaal 12.
Appellante heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht dat bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2023, waar appellante in persoon is verschenen met bijstand van haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is sedert 2003 in ambtelijke dienst van het Land. Met ingang van 1 augustus 2014 is zij bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) in de functie van teamcoördinator perceel bezit bevorderd naar de rang van referendaris 2de klasse, schaal 10. Appellante is krachtens landsbesluit van 15 februari 2019 met ingang van 1 november 2015 uit die rang ontheven en benoemd in de rang van hoofdcommies, schaal 10. Zij is met ingang van dezelfde datum bevorderd naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse, schaal 11.
Bij het evengenoemde landsbesluit is appellante met ingang van 1 januari 2018 ontheven uit de functie van teamcoördinator en geplaatst in de functie van beleidsmedewerker bij de DIP.
1.2.
Appellante is met ingang van 1 december 2018 overgeplaatst naar de Directie Cultuur Aruba (DCA) en daar geplaatst in de functie van beleidsmedewerker, welke functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 12.
1.3.
Op 3 juni 2020 heeft appellante verzocht om bevordering naar de rang van referendaris, schaal 12, met ingang van 1 januari 2018. Zij heeft erop gewezen dat zij voldoet aan de bevorderingseisen; zo beschikt zij over een voldoende beoordeling en voldoet zij aan de anciënniteitseis van twee jaar.
1.4.
Bij brief van 17 juni 2020 heeft de Directeur DCA het verzoek van appellante gesteund. De Directeur DIP, die een positief oordeel had gegeven over het functioneren van appellante in haar functie van beleidsmedewerker bij de DIP, heeft het voorstel gedaan appellante te bevorderen met ingang van 1 december 2018.
1.5.
Appellante heeft - naar zeggen van geïntimeerde - op basis van gegevens op het Web portaal van de SVB - in de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2018 op 631 dagen haar functie niet vervuld als gevolg van arbeidsongeschiktheid.
1.6.
Het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft het advies gegeven het eerste in aanmerking komende en door appellante verzochte bevorderingsmoment van 1 januari 2018 op te schuiven met 21 maanden omdat appellante gedurende de anciënniteitsperiode (beoordelingsperiode) in totaal 631 dagen arbeidsongeschikt was, naar 1 oktober 2020.
1.7.
Bij het Landsbesluit is appellante overeenkomstig het DRH-advies bevorderd naar de rang van referendaris, schaal 12, met ingang van 1 oktober 2020.
In een beslissing van geïntimeerde van eveneens 2 februari 2022 (Beslissing) is de afwijzing van het verzoek om eerdere bevordering nader gemotiveerd. Zo is overwogen dat bij een verzoek om bevordering de vaste beleidslijn wordt aangehouden dat het bevorderingsmoment wordt vertraagd indien sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid. “Arbeidsongeschiktheid van meer dan 90 dagen in de beoordelingsperiode leidt (…) tot het verschuiven van het bevorderingsmoment naar een latere datum”, aldus geïntimeerde. In de Beslissing zijn de getotaliseerde jaarcijfers over de verzuimduur vermeld.
1.8.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing in het Landsbesluit om de datum van ingang van haar bevordering te vertragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard. De Raad volstaat hier met verwijzing naar de op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak.
3. Appellante heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak wat betreft de ingangsdatum van de bevordering bestreden. Zij heeft gesteld dat de cijfers over de arbeidsongeschiktheid niet kloppen. Op 138 dagen was zij niet volledig arbeidsongeschikt, maar heeft zij halve dagen gewerkt. Aldus was het wel mogelijk om een beoordeling over het functioneren op te maken. Zij heeft verder gewezen op rechtspraak van het Gerecht waarin aan geïntimeerde een beroep op de vaste gedragslijn is ontzegd.
3.1.
Appellante heeft verwezen naar de recente rechtspraak van de Raad waarvan in het bijzonder de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:22. Daarbij is het opschuiven van het bevorderingsmoment bij langdurige afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid aanvaard voor zover de inactiviteit meer bedraagt dan 90 dagen.
3.2.
Tot slot heeft appellante ter zitting naar voren gebracht dat zij onlangs een gecorrigeerd landsbesluit van 12 mei 2023, No. 6, (het Nieuwe landsbesluit) heeft ontvangen. Daarbij is de ingangsdatum van haar bevordering naar de rang van referendaris, schaal 12, vastgesteld op 1 oktober 2019 en daarbij is het door appellante bestreden Landsbesluit van 2 februari 2022 ingetrokken.
4. Geïntimeerde heeft aanvankelijk bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, maar heeft zich, kennis genomen hebbende van de bovenvermelde uitspraak van de Raad van 1 maart 2023, nader op het standpunt gesteld dat bevordering van appellante naar de rang van referendaris moet worden bepaald op 1 juni 2019.
4.1.
Geïntimeerde ziet geen reden voor een vermindering van de vertraging in verband met het feit dat appellante op 138 dagen slechts voor halve dagen arbeidsongeschikt is geweest. Naar de mening van geïntimeerde heeft appellante slechts in het kader van re-integratie halve dagen gewerkt.
4.2.
De gemachtigden van geïntimeerde hebben ter zitting laten weten niet op de hoogte te zijn van het Nieuwe landsbesluit.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Beide partijen hebben tot uitgangspunt genomen dat de voor bevordering naar schaal 12 vereiste periode van twee jaren actieve dienst (anciënniteit) in de schaal-11-functie aanvangt op 1 januari 2016. Het vroegst mogelijke moment van bevordering naar schaal 12 is 1 januari 2018.
5.2.
Nu het door appellante bestreden Landsbesluit is ingetrokken en is vervangen door het Nieuwe landsbesluit waarbij nog steeds niet is voldaan aan het verzoek van appellante om haar te bevorderen met ingang van 1 januari 2018, zal de Raad het hoger beroep van appellante opvatten als te zijn gericht tegen het Nieuwe landsbesluit.
De Raad zal uit een oogpunt van duidelijkheid de aangevallen uitspraak in haar geheel vernietigen.
5.3.
De Raad geeft zijn oordeel in de eerste plaats met verwijzing naar de onder 3.1 bedoelde rechtspraak. Tevens betrekt hij hierbij zijn uitspraken van 31 mei 2023, waarvan in het bijzonder de uitspraak die is gepubliceerd onder nr. ECLI:NL:ORBAACM:2023:35.
5.4.
De door geïntimeerde (aanvankelijk) in aanmerking genomen periode van inactiviteit van 631 dagen moet in de eerste plaats worden verminderd met de drempel die - blijkens de onder 3.1 bedoelde rechtspraak - bij een anciënniteitsperiode van 4 jaar is bepaald op 90 dagen.
Onder verwijzing naar de onder 5.3 genoemde uitspraak moet, in lijn met hetgeen de Raad daar heeft overwogen onder 4.3 over een onevenredige uitkomst bij een kortere (dan wel langere) anciënniteitsperiode dan vier jaar, in dit geval als drempel worden gehanteerd een afwezigheid van 45 dagen.
5.5.
De gegevens over de perioden van arbeidsongeschiktheid laten verder zien dat appellante gedurende 138 dagen halve dagen heeft gewerkt. Geïntimeerde heeft gesteld dat het werk in die dagen plaatsvond in het kader van re-integratie zodat die niet kunnen worden aangemerkt als dagen waarop sprake is geweest van het - voor 50% - actief vervullen van de functie. Een onderbouwing van die stelling ontbreekt. Appellante heeft onbetwist gesteld dat zij tijdens die halve dagen haar gewone functie heeft vervuld. Omdat gedurende die halve dagen werken geen sprake is geweest van inactiviteit, moeten op de door geïntimeerde (aanvankelijk) aangehouden 631 dagen afwezigheid tevens in mindering worden gebracht de (138:2 =) 69 dagen die appellante wel in actieve dienst is geweest.
5.6.
Dit brengt de Raad tot het oordeel dat appellante in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van referendaris, schaal 12, met ingang van 1 juni 2019.
5.7.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Hij zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het bezwaar van appellante tegen het Nieuwe landsbesluit gegrond verklaren. Hij zal het Nieuwe landsbesluit vernietigen behoudens voor zover daarbij het Landsbesluit van 2 februari 2022 is ingetrokken. De Raad zal geïntimeerde de opdracht geven een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak van de Raad is overwogen.
6. De Raad ziet hierin aanleiding voor een veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten van appellante in bezwaar en in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 2.800,00.

Beslissing

De Raad van Beroep:
verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het bezwaar tegen het Nieuwe landsbesluit gegrond;
vernietigt het Nieuwe landsbesluit behoudens voor zover daarbij het Landsbesluit van 2 februari 2022 is ingetrokken;
draagt geïntimeerde op binnen twee maanden na de datum van de uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in zijn uitspraak heeft overwogen;
veroordeelt geïntimeerde in de proceskosten van appellante in bezwaar en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal Afl. 2.800,00 (tweeduizend en achthonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.