ECLI:NL:OGAACMB:2022:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200515
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar vertraagd door arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat haar bevordering naar de rang van referendaris (schaal 12) met 21 maanden heeft vertraagd. Klaagster, die sinds 1 november 2015 als ambtenaar werkzaam is, heeft op 1 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 februari 2022, waarin haar bevordering naar 1 oktober 2020 werd verschoven vanwege haar arbeidsongeschiktheid gedurende 631 dagen in de beoordelingsperiode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2018. Klaagster betwist de rechtmatigheid van deze beslissing, omdat zij van mening is dat zij vanaf 1 januari 2018 voldeed aan de bevorderingseisen en dat er geen schriftelijke basis is voor de gedragslijn die de bevorderingsdatum bij langdurige arbeidsongeschiktheid verschuift.

Het gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het heeft vastgesteld dat de bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. De rechter heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de bevorderingsdatum te verschuiven, gezien de langdurige arbeidsongeschiktheid van klaagster. De rechter heeft ook opgemerkt dat er geen vastgestelde beleidslijn was waar verweerder zich op kon beroepen, maar dat de uitleg van verweerder over de geschiktheid en bekwaamheid voor de functie redelijk was. Uiteindelijk heeft het gerecht het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard en het bestreden landsbesluit in stand gelaten.

Uitspraak

Uitspraak van 20 juni 2022
Gaza nr. AUA202200515

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klagster],

wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 2 februari 2022 (bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 oktober 2020 te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12, dienstjaar 5).
Hiertegen heeft klaagster op 1 maart 2022 bezwaar gemaakt bij dit gerecht (bezwaar).
Verweerder heeft op 28 april 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 9 mei 2022. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar en is op 1 november 2015 benoemd in de rang van hoofdcommissies 1ste klasse (schaal 11) bij de Directie Infrastuur en Planning (DIP) en belast met de functie van teamcoördinator perceel bezit.
1.2
Met ingang van 1 januari 2018 is klaagster geplaatst in de functie van beleidsmedewerker instellingen en commercie/toerisme recreatie niet verleenbaar bij DIP, welke functie maximaal is gewaardeerd op schaal 12.
1.3
Met ingang van 1 december 2018 is klaagster geplaatst in de functie van beleidsmedewerker bij de Directie Cultuur Aruba (DCA), welke functie maximaal is gewaardeerd op schaal 12.
1.4
Bij brief van 17 juni 2020 heeft de directeur van de DCA voorgesteld om klaagster met ingang van 1 januari 2018 te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12).
1.5
Bij bevorderingsvoorstel van 27 oktober 2020 heeft het diensthoofd van de DIP klaagster positief beoordeeld op haar functioneren en voorgesteld om haar per 1 december 2018 te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12).
1.6
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van
1 oktober 2020 te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12).
bestreden landsbesluit
2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat klaagster in de beoordelingsperiode, te weten vanaf 1 januari 2016 tot 1 januari 2018, in totaal 631 dagen arbeidsongeschikt is geweest en daarom over die periode geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren. Om die reden wordt het bevorderingsmoment met eenentwintig (21) maanden verschoven naar 1 oktober 2020.
bezwaargronden
3. Het bezwaar richt zich tegen de verschuiving van de bevorderingsdatum naar
1 oktober 2020. Daaraan heeft klaagster, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. De door verweerder gestelde vaste gedragslijn dat bij arbeidsongeschiktheid van 90 dagen of meer binnen een beoordelingsperiode het bevorderingsmoment wordt verschoven naar een latere datum, is nimmer schriftelijk vastgelegd dan wel aan het overheidspersoneel (waaronder klaagster) bekend gemaakt. Voor een dergelijke vertraging van een bevorderingsmoment is geen wettelijke basis. Vanaf 1 januari 2018 voldoet klaagster aan de bevorderingseisen, zodat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat wegens haar arbeidsongeschiktheid geen oordeel kan worden gegeven over haar functioneren. Het bestreden landsbesluit kan daarom niet in stand blijven.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B van die regeling opgenomen bevorderingseisen (eerste lid) en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht (tweede lid).
4.3
Voor bevordering naar de rang van referendaris (schaal 12) is, voor zover hier relevant, op grond van artikel 4, eerste lid, en bijlage B van de BRA vereist dat betrokkene een functie bekleedt welke een waardering op het niveau van referendaris rechtvaardigt en voorts dat de betrokkene reeds tenminste twee jaar dienst in de rang van hoofdcommies 1ste klasse moet hebben volbracht.
beoordeling
5.1
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de bevordering van klaagster naar de rang van referendaris (schaal 12) wegens haar arbeids-ongeschiktheid met eenentwintig (21) maanden te vertragen naar 1 oktober 2020.
5.2
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat klaagster, overeenkomstig de BRA, vanaf 1 januari 2018, in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van referendaris (schaal 12).
5.4
Volgens verweerder komt aan hem op grond van artikel 4, tweede lid, van de BRA en vaste gedragslijn de bevoegdheid toe om een bevordering naar een latere datum te verschuiven ingeval sprake is van arbeidsongeschiktheid gedurende een periode van drie maanden of meer in een beoordelingsperiode. Bij klaagster was gedurende de beoordelingsperiode (1 januari 2016 tot 1 januari 2018) sprake van langdurige inactiviteit wegens ziekte. Over die periode kan geen oordeel worden gegeven over haar functioneren, waardoor de beoordelingsperiode wordt verschoven met eenentwintig maanden, aldus nog steeds verweerder.
5.4.1
Ter zitting is gebleken dat verweerder de vaststelling van de door hem gestelde vaste gedragslijn, die als doel heeft het terugdringen van het bestaande hoge ziekteverzuim bij overheidspersoneel, nog niet heeft afgerond. Van een vastgestelde, voldoende kenbare beleidslijn waarop verweerder zich op zou kunnen beroepen, is dus naar het oordeel van het gerecht (nog) geen sprake. Dit laat onverlet dat verweerder bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid tot bevordering in dit geval uitleg heeft gegeven aan de eis van geschiktheid en bekwaamheid voor de functie (beoordelingseis) en aan de anciënniteitseis. De door verweerder gegeven uitleg dat over een periode van langdurige inactiviteit in een beoordelingsperiode geen oordeel kan worden gegeven over het functioneren van een ambtenaar en dat het bij anciënniteit gaat om tijd doorgebracht in actieve dienst, is op zichzelf een redelijke uitleg. Getoetst moet worden of verweerder deze uitleg consistent heeft toegepast in deze zaak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 1 december 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:81).
5.4.2
In dit geval heeft het diensthoofd van de DIP het functioneren van klaagster gunstig beoordeeld en voorgesteld om klaagster per 1 december 2018 te bevorderen naar de rang van referendaris (schaal 12). Gelet op klaagsters 631 dagen arbeidsongeschiktheid gedurende de beoordelingsperiode (zijnde ongeveer 86,4% van de totale beoordelingsperiode), kan het gerecht verweerder volgen in zijn standpunt dat de gunstige beoordeling enkel betrekking kan hebben op de dagen waarop klaagster wel werkzaam is geweest. Dit betekent dat verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat op 1 januari 2018 nog geen oordeel kon worden gevormd over klaagsters functioneren gedurende de (gehele) beoordelingsperiode. Aldus kan niet ervan worden uitgegaan dat klaagster over een gunstige beoordeling beschikte over die periode. De beslissing van verweerder om de bevorderingsdatum met eenentwintig (21) maanden te verschuiven naar 1 oktober 2020, komt het gerecht gelet hierop niet onredelijk voor. Het bestreden landsbesluit kan daarom in stand blijven.
6. Het bezwaar is ongegrond. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juni 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.