ECLI:NL:ORBAACM:2023:46

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AUA2022H00132
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in verband met arbeidsongeschiktheid en anciënniteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de geïntimeerde tegen een bevorderingsbesluit gegrond werd verklaard. De geïntimeerde, werkzaam bij het Korps Politie Aruba, was bevorderd naar de rang van brigadier 1ste klasse met ingang van 1 december 2020, maar maakte bezwaar tegen deze ingangsdatum. Het Gerecht oordeelde dat de Gouverneur zich niet kon beroepen op een vaste gedragslijn met betrekking tot de bevorderingseisen, en verklaarde het Landsbesluit nietig. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de bevordering van de geïntimeerde, rekening houdend met de rechtspraak, moet ingaan op 1 augustus 2020. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht voor wat betreft de gegrondverklaring van het bezwaar en de proceskosten, maar vernietigde de opdracht aan de Gouverneur om opnieuw te beslissen over de bevordering. De Raad droeg de Gouverneur op om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Zaaknummer: AUA2022H00132

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 4 mei 2022, GAZA nr. AUA202101359 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:35; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[geïntimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
en
appellant.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 4 maart 2021 (Landsbesluit) heeft appellant besloten geïntimeerde met ingang van 1 december 2020 te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse, schaal P05.
Geïntimeerde heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht dat bezwaar gegrond verklaard. Het heeft het Landsbesluit nietig verklaard, het heeft appellant opgedragen opnieuw te beslissen over de bevordering van geïntimeerde met inachtneming van de uitspraak en het heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2023, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is in persoon verschenen, met bijstand van haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is vanaf 2010 in ambtelijke dienst van het Korps Politie Aruba (KPA). Met ingang van 1 augustus 2014 is zij bevorderd naar de rang van brigadier, schaal P04. Voor bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse, schaal P05, geldt onder andere als eis dat betrokkene ten minste vier jaar diensttijd heeft voltooid in de rang van brigadier (de zogenoemde anciënniteitsperiode). Geïntimeerde kwam dus op zijn vroegst voor bevordering naar brigadier 1ste klasse in aanmerking met ingang van 1 augustus 2018.
1.2.
Gedurende de periode van 10 december 2014 tot 1 september 2016 - een periode van een jaar, acht maanden en 21 dagen - is aan geïntimeerde vrijstelling van dienst, zonder bezoldiging, verleend. Daarmee kwam de einddatum van de anciënniteitsperiode op 22 maart 2020.
1.3.
Afgezien van deze periode van vrijstelling van dienst heeft geïntimeerde in de periode van 1 augustus 2014 tot 1 mei 2020 op 223 dagen haar functie niet vervuld als gevolg van arbeidsongeschiktheid.
1.4.
De (waarnemend) korpschef van het KPA heeft op 18 juni 2020 een positieve beoordeling over het functioneren van geïntimeerde gegeven en heeft het voorstel gedaan haar te bevorderen naar de rang van brigadier 1ste klasse met ingang van 1 mei 2020.
1.5.
Het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft het advies gegeven het eerste in aanmerking komende en voorgestelde bevorderingsmoment van 1 mei 2020 met zeven maanden op te schuiven naar 1 december 2020 omdat geïntimeerde “gedurende de anciënniteitsperiode (beoordelingsperiode) van 1 augustus 2014 tot 10 december 2016 en 1 september 2016 tot 1 mei 2020 in totaal 223 dagen arbeidsongeschikt was”. Voor de anciënniteit geldt dat de betrokken ambtenaar een bepaald aantal jaren in de functie werkzaam dient te zijn, aldus het DRH, dat toevoegde: “Hier wordt impliciet bedoeld in actieve dienst”.
1.6.
Bij het Landsbesluit is geïntimeerde overeenkomstig het DRH-advies bevorderd naar de rang van brigadier 1ste klasse, schaal P05 (dienstjaar 1), met ingang van 1 december 2020.
In een beslissing van appellant van eveneens 4 maart 2021 (Beslissing) is de afwijzing van het verzoek om eerdere bevordering nader gemotiveerd. Zo is overwogen dat bij een verzoek om bevordering de vaste beleidslijn wordt aangehouden dat het bevorderingsmoment wordt vertraagd indien sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid. “Arbeidsongeschiktheid van meer dan 90 dagen in de beoordelingsperiode leidt (…) tot het verschuiven van het bevorderingsmoment naar een latere datum”, aldus appellant. In de Beslissing zijn de gegevens over de verzuimduur vermeld, terwijl deze ook nauwkeurig zijn weergegeven in een van de overgelegde producties.
1.7.
Geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing in het Landsbesluit om de datum van ingang van haar bevordering te vertragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat appellant zich niet kan beroepen op een vaste gedragslijn omdat van een voldoende kenbare gedragslijn geen sprake is.
2.1.
Verder heeft het Gerecht overwogen dat appellant ook uitleg heeft gegeven aan de bevorderingseisen van het Landsbesluit rechtspositie politie en dat de uitleg dat geïntimeerde voor de bevordering een goede beoordeling moet hebben en vier jaren in (actieve) dienst moet hebben doorgebracht in de functie van brigadier, op zichzelf een redelijke uitleg is.
2.2.
Het Gerecht heeft vervolgens beoordeeld of appellant zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de inactiviteit van geïntimeerde eraan in de weg staat dat zij per 1 mei 2020 wordt bevorderd. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat appellant zich niet op dat standpunt heeft kunnen stellen.
2.3.
Het Gerecht acht het bezwaar tegen het Landsbesluit daarom gegrond, heeft dat besluit nietig verklaard en heeft aan appellant de opdracht gegeven binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om bevordering van geïntimeerde, met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Tot slot heeft het Gerecht appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde tot een bedrag van Afl. 1.400,00.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak wat betreft de ingangsdatum van de bevordering bestreden. Hij heeft gewezen op de rechtspraak van de Raad waarvan in het bijzonder de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:81 en in vervolg daarop de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:23. In verband met deze laatste uitspraak heeft appellant nader het standpunt ingenomen dat de ingangsdatum van de bevordering moet worden bepaald op 13 september 2020, om praktische reden nader vastgesteld op 1 oktober 2020.
4. Geïntimeerde heeft aanvankelijk bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, maar heeft zich, na kennis genomen te hebben van de bovenvermelde uitspraak van de Raad van 1 maart 2023, nader op het standpunt gesteld dat haar bevordering naar de rang van brigadier 1ste klasse moet worden bepaald op 10 augustus 2020.
4.1.
Geïntimeerde heeft verder melding gemaakt van een vergelijkbare bevorderingszaak waarin appellant inmiddels alsnog tot bevordering heeft besloten zonder rekening te houden met arbeidsongeschiktheid van de betrokken ambtenaar. Daar was sprake van een periode van 111 dagen arbeidsongeschiktheid.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Gelet op de nadere standpunten van partijen - die in lijn zijn met de recente rechtspraak van de Raad betreffende het opschuiven van het bevorderingsmoment met inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid voor zover die het aantal van 90 dagen overschrijdt - kan de Raad volstaan met verwijzing naar de onder 3 vermelde rechtspraak alsmede naar de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:35. Toepassing van die rechtspraak leidt in dit geval tot de conclusie dat het moment van bevordering van geïntimeerde naar de rang van brigadier 1ste klasse - om praktische redenen en rekenkundig afgerond naar de eerste dag van de maand - moet worden bepaald op 1 augustus 2020.
5.2.
De Raad ziet in de omstandigheid dat appellant in de door geïntimeerde gemelde bevorderingskwestie alsnog tot bevordering heeft besloten zonder rekening te houden met arbeidsongeschiktheid, geen aanleiding in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. Hier is, anders dan in de andere zaak, sprake van een zeer omvangrijke inactiviteit.
5.3.
De Raad komt dan tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt voor zover bij de aangevallen uitspraak de opdracht is gegeven om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
5.4.
De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen voor zover het bezwaar van geïntimeerde gegrond is verklaard en het Landsbesluit nietig verklaard is en appellant is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover aan appellant de opdracht is gegeven een nieuw landsbesluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De Raad zal appellant de opdracht geven een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad hierboven in zijn uitspraak heeft overwogen.
6. De Raad ziet hierin aanleiding voor een veroordeling van appellant in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het bezwaar gegrond verklaard is en het Landsbesluit nietig verklaard is en appellant is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten;
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aan appellant de opdracht is gegeven opnieuw op het verzoek om bevordering te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;
draagt appellant op binnen twee maanden na de datum van de uitspraak van de Raad om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in zijn uitspraak heeft overwogen;
veroordeelt appellant in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (eenduizend vierhonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.