ECLI:NL:ORBAACM:2023:15

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2021H00180
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevordering naar hogere schaal in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de bevordering van de geïntimeerde naar de rang van klerk 1ste klas, schaal 4, met ingang van 1 juni 2021. De Gouverneur had eerder besloten om de bevordering niet toe te staan met terugwerkende kracht naar 1 februari 2016 en 1 februari 2020. Het Gerecht heeft het bezwaar van de geïntimeerde tegen dit besluit gegrond verklaard en zelf voorzien in de bevordering. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 februari 2023 en heeft de ingangsdatum van de bevordering bevestigd op 18 februari 2017, ondanks het verweer van de Gouverneur dat deze datum niet overeenkomt met de gebruikelijke praktijk. De Raad heeft geoordeeld dat de beslissing van het Gerecht om zelf te voorzien in de bevordering terecht was, omdat er maar één ander besluit kon worden genomen. De Raad heeft echter de opdracht aan de Gouverneur om een nieuw landsbesluit te nemen voor de bevordering naar schaal 5 vernietigd, omdat de afwijzing van dit verzoek in het Landsbesluit niet expliciet was opgenomen. De Raad heeft de Gouverneur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2021H00180

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigden: mrs. A.F.J. Caster en Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 30 augustus 2021, AUA202100297 GAZA (ECLI:NL:OGAACMB:2021:79; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Geintimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
en
appellant.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 15 januari 2021 (Landsbesluit) heeft appellant besloten geïntimeerde met ingang van 1 juni 2021 te bevorderen naar de rang van klerk 1ste klas, schaal 4.
Bij brief van eveneens 15 januari 2021 heeft appellant geïntimeerde medegedeeld dat het verzoek om haar met ingang van 1 februari 2016 te bevorderen naar de rang van klerk 1ste
Klas, schaal 4, niet voor inwilliging vatbaar is (Beslissing 1). Bij dezelfde brief heeft appellant aan geïntimeerde medegedeeld dat het verzoek om haar te bevorderen naar de rang van hoofdklerk, schaal 5, met ingang van 1 februari 2020, niet voor inwilliging vatbaar is (Beslissing 2).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen het Landsbesluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het heeft het Landsbesluit vernietigd, heeft zelf voorzien in de bevordering van geïntimeerde naar de rang van klerk 1ste klas, schaal 4, heeft appellant opgedragen een nieuw landsbesluit te nemen op het verzoek van geïntimeerde om bevordering naar schaal 5 en heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2023, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is in persoon verschenen, met bijstand van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is vanaf 2003 werkzaam geweest in dienst van het Land. Op 8 januari 2007 is zij overgeplaatst naar de Directie Onderwijs en werkzaam geweest als telefoniste / baliemedewerker. Per 1 februari 2012 is zij bezoldigd naar de rang van klerk, schaal 3, het maximum van haar functie. Per 9 november 2015 is geïntimeerde geplaatst in de functie van administratief medewerker, waaraan de maximum bezoldiging van schaal 6 is verbonden.
1.2.
Bij beslissing van appellant van 22 november 2018 is een verzoek om bevordering naar klerk 1ste klas, schaal 4, met ingang van 1 februari 2016 afgewezen. Geïntimeerde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tegen die beslissing bezwaar te maken.
1.3.
Op 18 februari 2020 heeft geïntimeerde het verzoek gedaan om bevordering naar de rang van klerk 1ste klas met ingang van 1 februari 2016 en naar de rang van hoofdklerk, schaal 5, met ingang van 1 februari 2020. De directeur van de Directie Onderwijs heeft dit verzoek om heroverweging van de beslissing van 22 november 2018 ondersteund.
1.4.
Bij het Landsbesluit is geïntimeerde bevorderd naar de rang van klerk 1ste klas, schaal 4, met ingang van 1 juni 2021. Bij Beslissing 1 is het verzoek om bevordering naar schaal 4 met ingang van 1 februari 2016 afgewezen. Bij Beslissing 2 is een bevordering naar de rang van hoofdklerk, schaal 5, met ingang van 1 februari 2020 eveneens afgewezen; een eventuele bevordering naar die rang is per 1 juli 2024 mogelijk geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van geïntimeerde tegen het Landsbesluit gegrond verklaard. Het heeft dat Landsbesluit vernietigd en heeft in zijn uitspraak zelf geïntimeerde bevorderd naar de rang van klerk, schaal 4, met ingang van 18 februari 2017. Het Gerecht heeft acht geslagen op de uitspraak van de Raad van 2 juni 2021 (ECLI:NL:ORBAAMC:2021:25) betreffende anciënniteit en het zogenoemde driejarenbeleid.
Verder heeft het Gerecht appellant de opdracht gegeven binnen drie maanden een nieuw landsbesluit te nemen op het verzoek van geïntimeerde om bevordering naar schaal 5.
Tot slot is appellant veroordeeld de proceskosten van geïntimeerde te vergoeden tot een bedrag van Afl. 1.400,00.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak wat betreft de bevordering naar klerk 1ste klas, schaal 4, bestreden met de grond dat het Gerecht niet op de juiste wijze heeft vastgesteld - als gevolg van het opschuiven van de ingangsdatum van de bevordering - dat voldaan was aan de eis dat tussen 1 februari 2012 en 18 februari 2017 sprake was geweest van ten minste vier jaar dienst (dienstanciënniteit) in de rang van klerk. Het Gerecht beschikte toen immers niet over de noodzakelijke gegevens. Appellant heeft in zijn aanvullend beroepschrift erkend dat in de betrokken periode wel voldaan is aan de anciënniteitseis van vier jaar.
3.1.
Appellant bestrijdt vervolgens de juistheid van de datum van ingang van de bevordering, De beslissing van het Gerecht dat de ingangsdatum 18 februari 2017 is, stemt niet overeen met de vaste praktijk dat een bevordering niet eerder ingaat dan op de eerste dag van de eerstvolgende maand. Eerder heeft appellant opgemerkt dat het aanknopen bij de datum van het verzoek van geïntimeerde in beginsel niet onjuist is. De ingangsdatum had bepaald moeten zijn op 1 maart 2017.
3.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het Gerecht hier niet zelf in de bevordering van geïntimeerde had kunnen voorzien. Als gevolg van het opschuiven van de datum lag een andere beoordelingsperiode voor, waarover in het dossier de noodzakelijke gegevens ontbraken. Zo was het aantal dagen inactiviteit als gevolg van arbeidsongeschiktheid niet bekend.
3.3.
Tot slot heeft appellant de beslissing van het Gerecht over bevordering naar de rang van hoofdklerk, schaal 5, betwist. Hij wijst op de bevorderingseis dat geïntimeerde ten minste vier jaar dienst in de rang van klerk 1ste klas moet hebben volbracht en stelt dat de aanvang van de beoordelingsperiode daarom onterecht is vastgesteld op 1 februari 2016. Die periode vangt aan op het moment dat geïntimeerde daadwerkelijk in die rang is benoemd, 18 februari 2017 of 1 maart 2017. Het oordeel van het Gerecht dat de beoordelingsperiode ten tijde van het Landsbesluit reeds was verstreken, is dus onjuist, aldus appellant.
4. Geïntimeerde heeft alsnog bevordering naar schaal 4 per 1 februari 2016 en naar schaal 5 per l februari 2020 bepleit.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Hij stelt in de eerste plaats vast dat geïntimeerde geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak zodat de bij die uitspraak juist geachte afwijzing van haar verzoek om bevordering naar schaal 4 met ingang van 1 april 2016 niet (meer) in geding is.
5.2.
Appellant betwist de door het Gerecht bij de aangevallen uitspraak vastgestelde ingangsdatum van de bevordering van geïntimeerde naar schaal 4 per 18 februari 2017. Hij acht deze laatste datum weliswaar in beginsel juist maar is van opvatting dat de datum moet worden opgeschoven naar de eerste dag van de eerstvolgende maand.
5.3.
De Raad verwerpt deze grond van appellant. De daarvoor aangevoerde stelling dat dit vaste praktijk is, is niet zodanig nader onderbouwd dat het aanknopen bij de datum van het verzoek onjuist moet worden geacht.
5.4.
De Raad verwerpt eveneens de onder 3.2 vermelde grond van appellant dat het Gerecht hier niet zelf in de bevordering van geïntimeerde had kunnen voorzien. Dat het Gerecht ten tijde van zijn uitspraak niet de beschikking had over alle relevante gegevens, zoals die betreffende de inactiviteit van geïntimeerde wegens arbeidsongeschiktheid, maakt dat in dit geval niet anders nu, zoals appellant immers naar voren heeft gebracht, de door hem alsnog verschafte gegevens voldoende zijn voor het oordeel en de beslissing van het Gerecht.
5.5.
Omdat de door het Gerecht vastgestelde ingangsdatum van de bevordering naar schaal 4 als enige juiste beslissing in aanmerking komt, is er geen reden om de aangevallen uitspraak te vernietigen wegens de omstandigheid dat dit feit ten tijde van het doen van de uitspraak nog niet helemaal vaststond en er dus eigenlijk geen basis was voor het zelf voorzien door het Gerecht. De Raad herhaalt hier zijn rechtspraak - zoals kenbaar uit de uitspraak van 1 december 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:86) - dat slechts kan worden overgegaan tot het zelf voorzien als er maar één ander besluit kan worden genomen.
5.6.
De Raad komt dan tot de conclusie dat het hoger beroep tegen het onderdeel van de aangevallen uitspraak waarbij het bezwaar tegen het Landsbesluit gegrond is verklaard, dat besluit is vernietigd en het Gerecht bij zijn uitspraak zelf heeft voorzien, geen doel treft. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
5.7.
Deze conclusie impliceert dat de in het Landsbesluit impliciet vervatte afwijzing van de door geïntimeerde verzochte ingangsdatum van 1 februari 2016, op goede gronden berust. Nu Beslissing 1 een herhaling bevat van die afwijzing, komt daaraan geen zelfstandige betekenis meer toe.
5.8.
De Raad volgt het Gerecht niet in zijn oordeel en beslissing betreffende de afwijzing door appellant van het verzoek van geïntimeerde om verdere bevordering naar schaal 5. Hoewel het Landsbesluit dat verzoek in de aanhef van dat besluit vermeldt, komt het niet expliciet terug in de overwegingen en het dictum van het besluit. Die afwijzing is wel neergelegd in Beslissing 2.
5.9.
De Raad acht die afwijzing in rechte houdbaar. Een bevordering naar hoofdklerk, schaal 5, komt pas in beeld komt wanneer geïntimeerde in ieder geval vier jaar dienst heeft volbracht in de rang van klerk 1ste klas. De aanvang van deze anciënniteitseis is 18 februari 2017. De Raad volgt daarom de stelling van appellant dat het oordeel van het Gerecht dat de beoordelingsperiode voor bevordering naar de rang van hoofdklerk reeds was verstreken, onjuist is. Het einde van die periode ligt na de datum van het verzoek van geïntimeerde.
5.10.
De Raad komt dan tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij aan appellant de opdracht is gegeven een nieuw landsbesluit te nemen op het verzoek om bevordering naar schaal 5.
6. De Raad ziet in de omstandigheid dat het hoger beroep van de Gouverneur slechts ten dele - in het bijzonder wat betreft de bevordering naar schaal 5 - slaagt, aanleiding de Gouverneur te veroordelen in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens wat betreft de aan appellant gegeven opdracht een nieuw landsbesluit te nemen;
vernietigt die opdracht;
veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan geïntimeerde van zijn proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (eenduizend vierhonderd Arubaanse guldens) .
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.