ECLI:NL:ORBAACM:2023:12

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
CUR2022H00256
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing benoemingsverzoek ambtenaar

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, een ambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 24 augustus 2022, waarin zijn verzoek om benoeming tot beleidsadviseur werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de benoemingsbesluiten in rechte onaantastbaar waren geworden en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op deze besluiten. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De appellant was werkzaam als ambtenaar en had eerder een verzoek ingediend om benoeming in een hogere functie, dat door de regering was afgewezen. De Raad stelde vast dat het verzoek van de appellant een herhaald verzoek betrof, waarover al eerder was beslist. De Raad benadrukte dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de regering op goede gronden had besloten om het verzoek van de appellant af te wijzen, en dat de formele regels voor besluitvorming strikt dienden te worden nageleefd.

De Raad oordeelde verder dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijn, omdat hij niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen of dat zijn persoonlijke levenssfeer ernstig was aangetast. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
24 augustus 2022, CUR202100454 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo
Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2023. Appellant is verschenen. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was werkzaam als ambtenaar bij de voormalige directie Personeel, Organisatie & ICT (directie). Bij landsbesluit van 6 juni 2010 is appellant met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 benoemd in de functie van senior beleidsmedewerker, schaal 13.
1.2.
Bij verzoekschrift van 23 september 2016 heeft appellant de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (de minister) verzocht hem te benoemen in de functie van beleidsadviseur bij de directie, schaal 14 (het verzoek). Bij brief van 15 juli 2017 heeft hij het verzoek opnieuw ingediend.
1.3.
Bij landsbesluit van 6 oktober 2020 heeft de regering het verzoek van appellant afgewezen. Het verzoek betreft een herhaald verzoek waarover reeds door het bevoegd gezag is beslist bij beslissingen van 18 juni 2014, 23 december 2015 en 14 februari 2017. Deze beslissingen hielden een afwijzing in van het verzoek tot benoeming tot beleidsadviseur.
2. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar heeft het Gerecht bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat er afwijzend op het verzoek is beslist. Dat niet inhoudelijk is ingegaan op het verzoek, maakt niet dat er niet is beslist. Ook is er sprake van een herhaald verzoek. Het voorstel van de minister van 10 mei 2017 maakt niet dat er geen sprake is van een nieuw verzoek. Voorts is er geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
3. Appellant voert in hoger beroep aan dat er niet afwijzend is beslist op het verzoek, maar dat is geweigerd het verzoek te behandelen en inhoudelijk daarop te beslissen. Verder is er geen sprake van een herhaald verzoek. Het betreft een nieuw verzoek tot benoeming als beleidsadviseur. Het is onjuist dat uit het verzoek niet volgt per wanneer appellant benoemd wil worden. Volgens hem volgt uit het verzoek samen met het rappel dat het gaat om een benoeming met ingang van 1 september 2009 als beleidsadviseur. Dat verzoek is niet eerder gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is met het Gerecht van oordeel dat het verzoek een herhaald verzoek betreft. Het verzoek om een benoeming in de functie van beleidsadviseur is als zodanig al eerder behandeld en afgewezen. In die zin betreft het verzoek een herhaald verzoek. Bij een dergelijk herhaald verzoek doet zich, net als bij een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit, de vraag voor of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak wordt onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Appellant heeft aan het verzoek een aantal stukken ten grondslag gelegd. Dit betreft een brief van [ambtenaar 1] ([ambtenaar 1]) van 31 december 2010, het beslisdocument van de minister van 10 mei 2017, een verklaring van [ambtenaar 2] ([ambtenaar 2]) van 17 januari 2021 en een verklaring van [ambtenaar 1] van 13 september 2021.
4.3.
Wat de brief van 31 december 2010 betreft, is de Raad met het Gerecht van oordeel dat dit geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. Dat geldt niet voor het beslisdocument van de minister van 10 mei 2017 en de naar aanleiding daarvan opgestelde verklaringen van [ambtenaar 2] en [ambtenaar 1]. De regering heeft zich echter op goede gronden op het standpunt mogen stellen dat die stukken geen aanleiding geven om terug te komen van de eerdere afwijzende beslissingen van 18 juni 2014, 23 december 2015 en 14 februari 2017 op verzoeken tot benoeming in de functie van beleidsadviseur. Anders dan waar appellant van uitgaat, is het beslisdocument van 10 mei 2017 geen ministeriële beslissing die moet worden uitgevoerd. Het document betreft slechts een voorstel van de minister aan de Raad van Ministers om in te stemmen met de daarin opgenomen voordrachten voor benoeming dan wel bevordering. Overigens blijkt uit het verzoek van appellant ook dat het slechts om een voorstel gaat, nu hij in het verzoek verwijst naar een gemotiveerd voorstel dat de minister op 10 mei 2017 aan de Raad van Ministers heeft voorgelegd. Van een akkoord van de Raad van Ministers op dat voorstel is niet gebleken. Evenmin is ten aanzien daarvan gebleken van een akkoord van de regering als bevoegd gezag. Aan het voorstel van alleen de minister kan appellant geen rechten ontlenen omdat de minister niet bevoegd is te beslissen over benoemingen. Dat geldt ook voor de verklaringen van [ambtenaar 2] en [ambtenaar 1]. Het is immers in een kleine eilandelijke samenleving, zoals Curaçao, van groot belang dat de formele regels voor het tot stand brengen van besluiten strikt worden gehanteerd. Dat het verzoek betrekking heeft op een benoeming ten tijde van het Land Nederlandse Antillen kan er niet aan afdoen dat de regering sinds het autonoom worden van het Land Curaçao op grond van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) het bevoegd gezag is. De regering is vanaf dat moment op grond van de artikelen 1 en 4, aanhef en onder a, van de LMA het bevoegd gezag om te beslissen op bijvoorbeeld benoemingsverzoeken. De regering heeft zich als bevoegd gezag daarom op het standpunt mogen stellen dat het verzoek met de onderliggende stukken geen aanleiding geeft om terug te komen van de eerdere afwijzingen van verzoeken tot benoeming in de functie van beleidsadviseur. Het betoog slaagt niet.
4.4.
Wat het betoog over toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn betreft, stelt de Raad vast dat appellant klaagt over het feit dat de regering er maar liefst vier jaar over heeft gedaan om op het verzoek te beslissen, terwijl dat volgens appellant binnen een jaar had gemoeten. Onder schade als gevolg van het niet beslissen op een verzoek kan ook immateriële schade worden begrepen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 5 januari 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:15) is, om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding van immateriële schade, vereist dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op enige andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het moet gaan om ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Daarbij is onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het optreden van het bestuursorgaan. De enkele stelling van appellant dat hij immateriële schade heeft geleden door het stilzitten van de regering is, gelet hierop, onvoldoende. Verder kan de uitspraak van de Raad van 4 mei 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:35, hem niet baten omdat daarin een immateriële schadevergoeding is toegekend in het kader van een procedure op grond van artikel 96 van de (Arubaanse) RAr. Een dergelijke procedure ligt hier niet voor.
4.5.
Wat appellante overigens in hoger beroep heeft aangevoerd kan, zoals ter zitting ook is besproken, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak met, gelet op 4.3, verbetering van de gronden moet worden bevestigd.
5. Voor het toekennen van een schadevergoeding of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
  • bevestigtde aangevallen uitspraak;
  • wijsthet verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
    af.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en mr. M.A. Evertsz, leden, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.