In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, een ambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 24 augustus 2022, waarin zijn verzoek om benoeming tot beleidsadviseur werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de benoemingsbesluiten in rechte onaantastbaar waren geworden en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op deze besluiten. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De appellant was werkzaam als ambtenaar en had eerder een verzoek ingediend om benoeming in een hogere functie, dat door de regering was afgewezen. De Raad stelde vast dat het verzoek van de appellant een herhaald verzoek betrof, waarover al eerder was beslist. De Raad benadrukte dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de regering op goede gronden had besloten om het verzoek van de appellant af te wijzen, en dat de formele regels voor besluitvorming strikt dienden te worden nageleefd.
De Raad oordeelde verder dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijn, omdat hij niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen of dat zijn persoonlijke levenssfeer ernstig was aangetast. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en wees het verzoek om schadevergoeding af.