ECLI:NL:ORBAACM:2022:15
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- H.A.A.G. Vermeulen
- J. Sybesma
- P.J. Thijsen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om bevordering en schadevergoeding in ambtenarenrechtelijke context
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, die als ambtenaar werkzaam was bij het bureau van de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling in Aruba. Appellant had in 1999 een verzoek ingediend voor bevordering naar schaal 14, maar er was geen beslissing op dit verzoek genomen. In maart 2019 heeft hij opnieuw verzocht om zijn eerdere verzoek alsnog in te willigen en om een tegemoetkoming in zijn studiekosten. Na het uitblijven van een beslissing heeft hij op 4 april 2020 bezwaar gemaakt. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft op 7 september 2020 het bezwaar gegrond verklaard en de geïntimeerde, de Gouverneur van Aruba, opgedragen om binnen drie maanden op het verzoek van appellant te beslissen. Toen dit niet gebeurde, diende appellant een bezwaarschrift in op basis van artikel 96 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak.
De aangevallen uitspraak van het Gerecht verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. Appellant stelde dat hij emotionele en immateriële schade had geleden door het niet nakomen van de eerdere uitspraak. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen dat kan worden beschouwd als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer of andere persoonlijkheidsrechten. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, omdat niet vaststaat dat appellant schade heeft geleden.
De Raad merkte op dat hoewel van de geïntimeerde meer voortvarendheid had mogen worden verwacht, de opstelling van appellant in de periode tussen zijn verzoek in 1999 en zijn teruggrijpen op dat verzoek in maart 2019 niet duidt op urgentie. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.