In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar, die door de Regering van Curaçao voor een jaar in rang is teruggezet wegens plichtsverzuim. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.L. Lie-Atjam, heeft tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 23 april 2019, waarin zijn bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De disciplinaire maatregel was opgelegd na incidenten in 2015, waarbij de appellant eerder al was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 1 april 2021 behandeld en geconcludeerd dat de periode van terugzetting inmiddels was verstreken en dat de bezoldiging van de appellant gedurende deze periode niet was gewijzigd. Hierdoor had de appellant onvoldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het slagen van het beroep geen feitelijke betekenis voor de appellant kon hebben. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.