ECLI:NL:ORBAACM:2021:4

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
CUR2019H00175
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake disciplinaire straf van terugzetting in rang van een politieambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar, die door de Regering van Curaçao voor een jaar in rang is teruggezet wegens plichtsverzuim. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.L. Lie-Atjam, heeft tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 23 april 2019, waarin zijn bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De disciplinaire maatregel was opgelegd na incidenten in 2015, waarbij de appellant eerder al was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 1 april 2021 behandeld en geconcludeerd dat de periode van terugzetting inmiddels was verstreken en dat de bezoldiging van de appellant gedurende deze periode niet was gewijzigd. Hierdoor had de appellant onvoldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het slagen van het beroep geen feitelijke betekenis voor de appellant kon hebben. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie-Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao 23 april 2019, CUR201801300 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.C.M. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 30 augustus 2017 (bestreden besluit), door appellant ontvangen op 5 oktober 2017, heeft geïntimeerde appellant voor de periode van een jaar de disciplinaire straf van terugzetting in de naastlagere rang opgelegd, te weten van "brigadier" naar "agent", zonder vermindering van de tot aan deze naastlagere rang verbonden bezoldiging.
Bij landsbesluit van 15 januari 2018, door appellant ontvangen op 3 april 2018, heeft geïntimeerde het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat in de beslissing in plaats van "brigadier" "hoofdagent" moet worden gelezen en in plaats van "agent" "brigadier".
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2019, waar appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en geïntimeerde, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Appellant is werkzaam als hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao (KPC). Op 27 september 2015 en 10 oktober 2015 was appellant tijdens diensttijd betrokken bij incidenten. Daarvoor is appellant bij vonnis van 21 september 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, een taakstraf van 240 uren en een schadevergoedingsmaatregel.
Verder is aan appellant wegens plichtsverzuim met ingang van 30 augustus 2017 de disciplinaire straf van terugzetting in de naastlagere rang opgelegd voor de duur van een jaar, zonder vermindering van de tot aan deze naastlagere rang verbonden bezoldiging. Na afloop van een jaar is appellant van rechtswege teruggezet in de rang van hoofdagent.
1.1.
De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een bezwaar of beroep bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het instellen van bezwaar of beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
1.2.
De periode waarover appellant in rang is teruggezet, is inmiddels verstreken. Gedurende deze periode is zijn bezoldiging niet gewijzigd. Dit betekent dat het slagen van het hoger beroep geen feitelijke betekenis voor appellant kan hebben. Verder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt, zoals hij ter zitting heeft betoogd, dat de omstandigheid dat hij gedurende het jaar van zijn disciplinaire straf processen-verbaal is blijven ondertekenen en onderscheidingstekens is blijven dragen als hoofdagent, terwijl hij dat in die periode niet was, tot represailles zal leiden. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat er een direct verband bestaat tussen de opgelegde disciplinaire straf en de omstandigheid dat hij niet wordt opgeroepen voor het arrestatieteam.
2. Gelet op 1.2 heeft appellant onvoldoende procesbelang bij een oordeel over het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk is.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. L.J.J. Rogier en drs. P.J. Thijssen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.