ECLI:NL:ORBAACM:2021:32

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
AUA2018H00222
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bevordering ambtenaar op basis van negatieve beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar, appellant, tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de rang van hoofdtechnisch opzichter (schaal 8) door de Gouverneur van Aruba, geïntimeerde. De afwijzing was gebaseerd op een negatieve beoordeling over het jaar 2011. Appellant, werkzaam bij de Dienst Openbare Werken, had eerder een bevordering ontvangen naar de rang van technisch opzichter 1ste klasse (schaal 7) in 2009. De bestreden beschikking van 1 juli 2013 wees zijn verzoek om bevordering af, wat door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 5 november 2018 werd bevestigd in de aangevallen uitspraak. Appellant stelde dat de negatieve beoordeling onterecht was en dat hij niet in aanmerking kwam voor een bevordering.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 17 juni 2021 behandeld. Appellant was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de geïntimeerde werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De Raad concludeerde dat de negatieve beoordeling over 2011, die appellant had ontvangen, geldig was en dat hij niet voldeed aan de eisen voor bevordering zoals gesteld in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986. De Raad onderschreef het oordeel van het Gerecht over de tijdigheid van het ingediende bezwaar en de ontvankelijkheid daarvan.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Zaaknummer: AUA2018H00222

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
5 november 2018, AUA201800982 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beschikking van 1 juli 2013 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde het verzoek van appellant om bevordering naar de rang van hoofdtechnisch opzichter (schaal 8) afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is als ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Werken (DOW) in de functie van Projectvoerder Riolering. De laatste bevordering van appellant is een bevordering naar de rang van technisch opzichter 1ste klasse (schaal 7) met ingang van 1 februari 2009.
1.2.
Geïntimeerde heeft bij de bestreden beschikking het verzoek van appellant van 9 mei 2012 om te worden bevorderd naar de rang van hoofdtechnicus (schaal 8) afgewezen, omdat appellant over het jaar 2011 negatief is beoordeeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft de bezwaren van appellant tegen de over 2011 gemaakte beoordeling besproken en geconcludeerd dat de gronden van appellant op het punt van de beoordeling niet slagen. Met de daarmee vaststaande negatieve beoordeling voldoet appellant niet aan de in artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BrA) opgenomen eis dat betrokkene alleen kan worden bevorderd als hij geschikt en bekwaam wordt geacht voor de vervulling van zijn functie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen de beoordeling herhaald, evenals zijn standpunt dat geïntimeerde bij het bestreden besluit gehandeld heeft in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ambtshalve wordt het oordeel van het Gerecht over de tijdigheid van het ingediende bezwaar en daarmee over de ontvankelijkheid van het bezwaar onderschreven.
4.2.
De artikelen 15 en 16 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) luiden als volgt:
“Artikel 15
1. Het bevoegde gezag kan regelen vaststellen betreffende het beoordelen van de ambtenaren en het inrichten en bijhouden van een ranglijst.
2. De in het eerste lid bedoelde regelen worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene regelen.
Artikel 16
1. Indien beoordelingslijsten (conduite-staten) worden aangehouden, worden de beoordelingen onverwijld ter kennis van de betrokken ambtenaar gebracht. De ambtenaar is verplicht de beoordeling voor “gezien” te tekenen.
2. De ambtenaar heeft het recht over een ongunstige beoordeling zijn bezwaren in te brengen bij het bevoegde gezag. Hij dient deze schriftelijk en langs de hiërarchische weg in.”
4.3.
Aan artikel 15 van de Lma is nooit uitvoering gegeven. Diverse diensten, waaronder de DOW, beoordelen hun ambtenaren wel. In dit geval is de op
22 februari 2012 uitgebrachte negatieve beoordeling ter kennis gebracht van appellant, die op 7 maart 2012 de beoordeling voor gezien heeft getekend en daarbij drie punten heeft genoemd waarop hij het niet eens is met die beoordeling. Vaststaat dat appellant niet afzonderlijk bezwaar heeft gemaakt langs de hiërarchische lijn en dat hij evenmin – als zijn commentaar als bezwaar gezien zou kunnen worden – bezwaar heeft ingesteld bij het Gerecht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat sprake is van een vaststaande negatieve beoordeling over het jaar 2011. Het Gerecht heeft ten onrechte de negatieve beoordeling over 2011 inhoudelijk beoordeeld.
4.4.
Het Gerecht heeft voorts wel terecht geconcludeerd dat nu vaststaat dat appellant niet in het bezit is van een gunstige beoordeling hij niet in aanmerking komt voor een bevordering, gelet op artikel 4, tweede lid, van de BrA. Geïntimeerde heeft terecht geweigerd appellant te bevorderen naar de rang van hoofdtechnicus (schaal 8) en het Gerecht heeft terecht het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
4.5.
Naar aanleiding van de in hoger beroep ingenomen stellingen over strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur wordt het volgende opgemerkt. Gelet op de datum van het verzoek om bevordering – 9 mei 2012 – heeft geïntimeerde terecht alleen acht geslagen op de laatste uitgebrachte beoordeling direct voorafgaand aan 9 mei 2012, te weten de beoordeling over 2011. Als appellant meent dat hij beschikkingen kan verwachten en die blijven uit, dan staat het appellant vrij bij het Gerecht bezwaar te maken tegen het uitblijven van een beschikking.
4.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, deels met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, J. Sybesma en L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.