ECLI:NL:ORBAACM:2021:14

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA2017H00211
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de rechtsbetrekking van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in een ambtenarenzaak betrokken is. De appellant, die in Aruba woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het bezwaarschrift van de appellant. De appellant was in de veronderstelling dat hij als ambtenaar was aangesteld, maar het Gerecht oordeelde dat er geen aanstelling tot stand was gekomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 23 april 2021, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellant begon in oktober 2014 aan de kustwachtopleiding en ontving een voorschot op zijn salaris. De betaling van deze voorschotten werd stopgezet na een schorsing van de appellant wegens onacceptabel gedrag. Uiteindelijk heeft de Directeur Kustwacht de overeenkomst met de appellant beëindigd. De Minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling, thans de Minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie, was de geïntimeerde in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtsbetrekking tussen partijen in een onherroepelijke beschikking van de civiele rechter is vastgelegd, waarin is bepaald dat de appellant geen (gewezen) ambtenaar is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. C.B.A. Coffie, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
23 oktober 2017, AUA201600534 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling, thans: de Minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door appellant ingediende bezwaarschrift.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2021. De gemachtigden van beide partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is met ingang van 24 oktober 2014 begonnen aan de kustwachtopleiding 2014-2016. De Directeur Kustwacht heeft appellant bevestigd dat het de bedoeling is dat hij in dienst komt van de overheid van zijn land (in dit geval Aruba) op basis van een tijdelijke aanstelling voor de duur van vijf jaar. Zolang de procedure rondom indienstname nog niet is afgerond, ontvangt appellant een voorschot op zijn salaris van de Kustwacht.
1.2.
Voorschotten zijn verstrekt tot en met september 2015. De betaling van voorschotten is gestopt nadat appellant geschorst is van de opleiding wegens onacceptabel gedrag. Vervolgens heeft de Directeur Kustwacht appellant van de opleiding ontheven en een verzoek ingediend bij geïntimeerde om de terbeschikkingstelling van appellant te beëindigen.
1.3.
Bij brief van 7 november 2016 heeft geïntimeerde de terbeschikkingstelling en de overeenkomst met appellant met ingang van 25 augustus 2015 beëindigd.
2. Het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het bezwaarschrift van appellant, onder meer gericht tegen de beëindiging van de terbeschikkingstelling, omdat in het geval van appellant geen aanstelling als ambtenaar tot stand is gekomen.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en aangevoerd dat hij, gelet op alle feiten en omstandigheden, in de veronderstelling mocht verkeren dat hij was aangesteld als ambtenaar.
3.2.
Appellant heeft, na ontvangst van de contramemorie in eerste aanleg, waarin de gemachtigde van geïntimeerde het standpunt heeft verwoord dat appellant niet als ambtenaar is aangesteld, ook een civiele procedure tegen het Land Aruba aanhangig gemaakt.
3.3.
Bij beschikking van 9 januari 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (GEA) als bodemrechter vastgesteld dat appellant, wegens het ontbreken van enig aanstellingsbesluit als bedoeld in hoofdstuk II van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, op grond van artikel 7A:1613y, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek moet worden aangemerkt als werknemer (arbeidscontractant). Verder heeft het GEA vastgesteld dat het niet mogelijk is om met terugwerkende kracht door opzegging of ontbinding een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken. Aan de arbeidsovereenkomst is pas op 7 november 2016 een einde gekomen en tot die tijd rustte op het Land Aruba de plicht om het salaris van appellant door te betalen.
3.4.
Appellant heeft, net als het Land Aruba, tegen de beschikking van het GEA geen rechtsmiddel aangewend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu de rechtsbetrekking tussen partijen in een onherroepelijke beschikking van de civiele (bodem)rechter is vastgelegd, staat in rechte vast dat appellant geen (gewezen) ambtenaar is.
4.2.
De enig mogelijke uitkomst van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.