Uitspraak
RAAD VAN BEROEP
[appellant],
de Regering van Curaçao,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar van politie, appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Appellant had gesolliciteerd naar twee functies binnen het Korps Politie Curaçao (KPC), maar zijn sollicitaties werden afgewezen door de korpschef. De afwijzing vond plaats op 18 augustus 2016, waarna appellant bezwaar aantekende en verzocht om een voorlopige voorziening. Het Gerecht heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en later het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vacatures inmiddels vervuld waren. Appellant stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat hij procesbelang had, omdat hij een negatief imago wilde voorkomen.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 19 maart 2019 behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. O.A. Martina, terwijl de Regering van Curaçao, als geïntimeerde, werd vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Tweeboom. De Raad overwoog dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en betekenis heeft. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij procesbelang had, aangezien de vacatures al vervuld waren en zijn vrees voor een negatief imago niet gegrond was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond.