ECLI:NL:ORBAACM:2021:1

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
CUR2019H00225
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing interne sollicitaties van ambtenaar van politie en procesbelang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar van politie, appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Appellant had gesolliciteerd naar twee functies binnen het Korps Politie Curaçao (KPC), maar zijn sollicitaties werden afgewezen door de korpschef. De afwijzing vond plaats op 18 augustus 2016, waarna appellant bezwaar aantekende en verzocht om een voorlopige voorziening. Het Gerecht heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en later het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vacatures inmiddels vervuld waren. Appellant stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat hij procesbelang had, omdat hij een negatief imago wilde voorkomen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 19 maart 2019 behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. O.A. Martina, terwijl de Regering van Curaçao, als geïntimeerde, werd vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Tweeboom. De Raad overwoog dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en betekenis heeft. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij procesbelang had, aangezien de vacatures al vervuld waren en zijn vrees voor een negatief imago niet gegrond was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,
gemachtigde: mr. O.A. Martina, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 16 mei 2019, CUR201602084 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.C.M. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 18 augustus 2016, kenmerk KC-984082016, heeft de Korpschef van het Korps Politie Curaçao (KPC) de sollicitatie van appellant naar twee functies afgewezen (bestreden besluit).
Op 16 september 2016 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend en het Gerecht tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 15 februari 2017 heeft het Gerecht het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2019. Namens appellant is verschenen mr. S.K. Snel, kantoorgenoot van mr. Martina. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is werkzaam als senior medewerker aanhouden en ondersteunen bij het KPC. Op 17 maart 2016 heeft appellant per brief gesolliciteerd naar twee openstaande vacatures, te weten die van medewerker interne zaken en van buurtregisseur. Bij het bestreden besluit heeft de korpschef KPC appellants sollicitatie naar de twee functies afgewezen omdat de vacaturecommissie naar aanleiding van de overgelegde documentatie van oordeel was dat hij niet in aanmerking kwam voor beide functies. Bij brief van 16 december 2016 heeft de vacaturecommissie appellant nadere informatie over de afwijzing van zijn sollicitatie gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij weet dat de twee vacatures waarnaar hij heeft gesolliciteerd al zijn vervuld en dat hij met deze procedure alleen de vernietiging van het bestreden besluit beoogt. Dit is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd. Geïntimeerde moet formeel nog een beslissing nemen op zijn sollicitatie. Voor zover vaststaat dat de vacatures zijn vervuld, dan nog heeft appellant procesbelang bij beoordeling van zijn bezwaar. Hij wil een negatief imago voorkomen met voor hem mogelijke repercussies in de toekomst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Gerecht heeft met juistheid onder verwijzing naar vaste rechtspraak overwogen dat voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een bezwaar of beroep bepalend is of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.2.
Het betoog van appellant dat niet geïntimeerde maar de korpschef het bestreden besluit heeft genomen zodat een formeel juist besluit ontbreekt, is, wat daarvan ook zij, onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Ook het betoog van appellant dat hij vreest voor een negatief imago met mogelijke repercussies in de toekomst is daartoe onvoldoende. Dat zijn vrees gegrond is heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft geïntimeerde ter zitting toegelicht dat op beide functies meer dan vijftig onderscheidenlijk dertig sollicitaties zijn binnengekomen. Dat juist appellant door de afwijzing van zijn sollicitatie een negatief imago zou riskeren acht de Raad dan ook niet waarschijnlijk. Bovendien staat het appellant vrij om bij een eventuele afwijzing van een toekomstige sollicitatie hiertegen desgewenst bezwaar of beroep aan te tekenen.
4.3.
De slotsom luidt dat het hoger beroep ongegrond is, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. L.J.J. Rogier en drs. P.J. Thijssen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.