ECLI:NL:OGAACMB:2024:47

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
BON202400077 en BON202400078
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstelling politieagent en bezwaarprocedure

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van klager als politieagent bij het KPCN beoordeeld. Klager had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn aanstelling en de mededeling dat zijn bezwaar tegen een beoordeling niet behandeld zou worden. Het Gerecht oordeelt dat klager te laat beroep heeft ingesteld tegen de beëindiging van zijn aanstelling, die inmiddels was geëindigd. Hierdoor heeft klager geen belang meer bij de behandeling van zijn bezwaar tegen de mededeling. Het Gerecht verklaart de bezwaren van klager niet-ontvankelijk.

De zaak betreft de tijdelijke aanstelling van klager, die op 1 december 2022 begon en eindigde op 30 november 2023. Klager had eerder een beoordeling ontvangen waartegen hij bezwaar maakte, maar het Gerecht concludeert dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn aanstelling. Klager had moeten begrijpen dat zijn aanstelling niet verlengd zou worden, en zijn bezwaar werd te laat ingediend. Het Gerecht wijst het verzoek om een beslissing bij voorraad af en verklaart het bezwaar van klager niet-ontvankelijk, zowel tegen de beëindiging als tegen de bestreden mededeling.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak
in de zaken van:

[Klager],

wonende te Bonaire,
klager tevens verzoeker,
hierna: klager,
gemachtigde: R.C. Abrahams,
tegen

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

verweerder,
hierna: de minister,
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar (BON202400077) van klager gericht tegen de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling (hierna: de beëindiging) en de mededeling (hierna: de bestreden mededeling) dat het door hem bij verweerder gemaakte bezwaar tegen de beoordeling van 22 november 2023 niet zal worden behandeld.
1.1
Klager heeft op 5 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen de beëindiging en de bestreden mededelingen en het Gerecht verzocht om een beslissing bij voorraad (BON202400078) te treffen.
1.2
De minister heeft een contramemorie ingediend.
1.3
Klager heeft op 2 april 2024 nadere stukken ingediend.
1.4
Het bezwaar en het verzoek zijn ter zitting van het Gerecht van 3 april 2024 behandeld. De rechter en de griffier waren aanwezig in het Gerechtsgebouw in Curaçao. Klager is verschenen bij het Gerecht te Bonaire. Zijn gemachtigde was aanwezig bij het Gerecht in Curaçao. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die bij het Gerecht te Bonaire aanwezig was en was vergezeld door [het Hoofd Basispolitiezorg], Hoofd Basispolitiezorg Korps Politie Caribisch Nederland (hierna: het KPCN).
1.5
Ter zitting heeft het Gerecht aan klager meegedeeld dat door hem op 2 april 2024 ingediende producties te laat zijn ingediend en buiten beschouwing worden gelaten. Na de zitting is gebleken dat klager deze producties tijdig aan de griffie te Bonaire heeft aangeboden en dat klager is weggestuurd wegens het ontbreken van een handtekening. Het Gerecht heeft naar aanleiding hiervan het onderzoek ter zitting heropend, aan klager meegedeeld dat het Gerecht bedoelde producties in zijn oordeel zal betrekken en de minister in de gelegenheid gesteld om op die producties te reageren.
1.6.
De minister heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft een schriftelijke reactie ingediend.
1.7.
Hierna heeft klager een schriftelijke reactie daarop aan het Gerecht doen toekomen.
1.8.
Het Gerecht heeft partijen hierna opgeroepen om ter zitting te verschijnen op 25 juni 2024. De rechter en de griffier waren aanwezig in het Gerechtsgebouw in Curaçao. De gemachtigde van klager verbleef in Nederland en heeft de zitting gevolgd via een videoverbinding. De gemachtigde van de minister was aanwezig in het gerechtsgebouw te Bonaire.
1.9.
Tijdens de zitting heeft het Gerecht aan de gemachtigde van klager uitgelegd dat het niet de bedoeling was dat klager zou reageren op de reactie van de gemachtigde van de minister en dat deze reactie van klager buiten beschouwing zal worden gelaten. De gemachtigde heeft verklaard dat hij dit begrijpt. Hierna heeft het Gerecht het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op 15 augustus 2024. Uitspraak wordt hierbij bij vervroeging gedaan.

Overwegingen

In de zaken met nummers BON202400077 en BON202400078
2. Het Gerecht beoordeelt in deze uitspraak de beëindiging en komt tot het oordeel dat klager te laat beroep heeft ingesteld daartegen. De tijdelijke aanstelling van klager is dan ook inmiddels geëindigd waardoor klager geen belang meer heeft bij een behandeling van zijn bezwaar tegen de bestreden mededeling.
Wat is relevant om te weten in deze zaken?
3.1
Klager was in het verleden als politieagent werkzaam in Sint Maarten. Hij is met ingang van 1 december 2022, na de sollicitatieprocedure met succes te hebben doorlopen, aangesteld als politieagent bij het KPCN. Op 20 oktober 2022 zijn de met klager bij zijn indiensttreding gemaakte afspraken naar hem gemaild. In dat mailbericht is onder andere vermeld dat klager per 1 december 2022 in dienst treedt, dat het een tijdelijke dienstverband betreft voor de duur van één jaar en dat bij goed functioneren en een positieve beoordeling het dienstverband zal worden omgezet in een vaste aanstelling.
3.2
Op 7 februari 2023 heeft een plangesprek plaatsgevonden waarbij er werkafspraken zijn gemaakt met klager. Vervolgens heeft op 14 juni 2023 een reflectiegesprek plaatsgevonden. De leidinggevende van klager concludeerde daarbij dat klager zich niet aan alle gemaakte afspraken heeft gehouden.
3.3
In het kader van een verbetertraject ingaande 14 juni 2023 zijn afspraken gemaakt met klager. Het verbetertraject zou ongeveer vijf en een halve maand duren en gedurende die periode zou om de zes weken een evaluatie plaatsvinden. Deze evaluaties hebben ook plaatsgevonden.
3.4
Klager is bij besluit van 25 september 2023 met ingang van 1 december 2022, tijdelijk, tot en met 30 november 2023 aangesteld als medewerker basispolitiezorg (allround) bij het KPCN.
3.5
Op 17 november 2023 is door de leidinggevende van klager een beoordeling opgemaakt van het functioneren van klager over de periode van januari 2023 tot en met november 2023. Klager heeft bij brief van 22 november 2023 bezwaar gemaakt tegen de beoordeling bij de Directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland (hierna: de RCN). De beoordeling is op diezelfde dag door de beoordelingsautoriteit vastgesteld.
3.6
Het Hoofd Basispolitiezorg heeft de definitieve beoordeling vervolgens bij e-mail van 29 november 2023 naar klager gestuurd. Hij heeft klager daarbij ook bericht dat zijn proeftijd, zoals al aan hem was meegedeeld, niet zal worden verlengd en dat de leidinggevende van klager een afspraak met klager zal maken om zijn uitrustingsstukken en geweldsmiddelen in te leveren. Klager heeft daarna niet meer gewerkt.
3.7
Klager heeft vervolgens op 4 januari 2024 bezwaar gemaakt bij de directeur van de RCN tegen de bekrachtiging van de beoordeling door de Korpschef. Klager heeft in het bezwaarschrift ook uiteengezet waarom hij het niet eens is met de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling en aan de directeur verzocht om zijn proeftijd te verlengen zodat de commissie, zoals bedoeld in de Regeling beoordeling ambtenaren BES, eerst advies kan uitbrengen. De directeur van de RCN heeft klager bij brief van 8 januari 2024 bericht dat hij het bezwaar van klager niet in behandeling zal nemen, maar naar het KPCN zal doorsturen ter verdere afhandeling.
3.8
Klager heeft bij rappelbrief van 30 januari 2024 de Korpschef weer verzocht om te beslissen op het bezwaar van 4 januari 2024. Klager is naar aanleiding daarvan uitgenodigd voor een gesprek op 7 februari 2024. Bij dat gesprek waren onder andere de plaatsvervangend Korpschef en het Hoofd Basispolitiezorg aanwezig. Tijdens dat gesprek is aan klager meegedeeld dat de afhandeling van zijn bezwaar tegen de beoordeling weliswaar niet volgens de procedures is gelopen, maar dat het bezwaar tegen de beoordeling niet alsnog zal worden behandeld nu zijn aanstelling op 1 december 2023 van rechtswege is geëindigd.
In de zaak met nummer BON202400077
Wat zijn de standpunten van partijen?
4. Klager stelt, naar het Gerecht begrijpt, dat de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling bij een gemotiveerde beslissing van verweerder had moeten plaatsvinden. Klager kreeg pas, na een verzoek daartoe, op 7 december 2023 van de Chef Basispolitiezorg te horen dat er geen vastlegging van de beëindiging plaats zal vinden. Verweerder heeft naar aanleiding van de beoordeling van 22 november 2023 besloten om het dienstverband niet voort te zetten, zonder het bij verweerder tegen die beoordeling gemaakte bezwaar eerst af te handelen. Dat, terwijl bij indiensttreding met klager is afgesproken dat bij goed functioneren en een positieve beoordeling de tijdelijke aanstelling zal worden omgezet in een vaste aanstelling. Verweerder heeft daarnaast bij de beëindiging ook helemaal geen rekening gehouden met de persoonlijke belangen van klager. De beëindiging pakt dan ook onevenredig nadelig uit voor klager. Verweerder had verder, zoals volgt uit het vierde lid, van artikel 113, van het Besluit Korps Politie Bes, bij het beëindigen van zijn aanstelling rekening moeten houden met een opzegtermijn van 3 maanden.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanstelling van klager voor de duur van één jaar is aangegaan en dat die termijn inmiddels is verstreken. Klager is aangesteld op grond van artikel 4 van het Besluit rechtspositie korps politie BES, waardoor verweerder geen opzegtermijn in acht hoefde te nemen. Klager heeft pas in zijn bezwaarschrift gericht aan de directeur van de RCN op 4 januari 2024 en dus te laat bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de tijdelijke aanstelling. Aangezien de aanstelling van klager is geëindigd en hij daar te laat bezwaar tegen heeft gemaakt heeft hij ook geen procesbelang meer bij het bezwaar tegen zijn beoordeling.
Heeft klager tijdig bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling?
6. Het Gerecht dient ten eerste ambtshalve te beoordelen of klager tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling. Het Gerecht beantwoord die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
6.1
Op grond van het eerste lid, van artikel 41, van de War 1951 BES, moet het bezwaarschrift worden ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling genomen of verricht is.
Op grond van het derde lid wordt hij die bezwaar inbrengt na de hiervoor bepaalde termijn, niet op grond hiervan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont, het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag, waarop hij van de aangevallen beschikking of handeling redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen.
6.2
Het Gerecht stelt vast dat klager bij besluit van 25 september 2023 is aangesteld met ingang van 1 december 2022 tot en met 30 november 2023 en dat klager tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Verder staat ook vast dat het Hoofd BPZ klager bij e-mail van 29 november 2023 heeft bericht dat zijn proeftijd niet zal worden verlengd en dat de leidinggevende van klager een afspraak met hem zal maken om zijn uitrustingsstukken en geweldsmiddelen in te leveren. Hoewel die mededeling niet door het bevoegd gezag is gedaan, had het voor klager naar aanleiding van dat bericht duidelijk moeten zijn dat zijn tijdelijke aanstelling na 30 november 2023 niet zou worden verlengd en dat hij evenmin een vaste aanstelling zou krijgen. Klager heeft daarna niet meer gewerkt en heeft ook geen salaris meer ontvangen. Klager had indien hij het niet eens was met de beëindiging van zijn aanstelling daarom tegen de mededeling van het Hoofd BPZ bij e-mailbericht van 29 november 2024 bezwaar moeten maken. Dat de Chef Basispolitiezorg klager pas op 7 december 2023 heeft bericht dat hij de beëindiging niet op schrift gaat stellen, neemt niet weg dat het voor klager al op 29 november 2023 duidelijk was dat zijn tijdelijke aanstelling zou worden beëindigd. Daar komt bij dat de War 1951 BES ook de mogelijkheid biedt om tegen dergelijke handelingen bezwaar te maken bij het Gerecht. De termijn van 30 dagen om bezwaar te maken tegen de beëindiging is gelet hierop op 30 november 2023 gaan lopen en is op 30 december 2023 geëindigd.
6.3
Klager heeft voor het eerst, in zijn bezwaarschrift van 4 januari 2024, gericht aan de directeur van de RCN bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn aanstelling. Daartegen stond echter geen bezwaar open bij het bevoegd gezag. Verweerder had het bezwaar van klager, voor zover het gericht was tegen de beëindiging, daarom naar het Gerecht door moeten sturen om door het Gerecht beoordeeld te worden. Het Gerecht zal de brief van klager van 4 januari 2024, voor zover daarbij bezwaar is gemaakt tegen de beëindiging van de aanstelling, als het bezwaar tegen de beëindiging in deze procedure aanmerken en de op 5 maart 2024 bij het Gerecht ingediende bezwaarschrift opvatten als een aanvulling daarop. Echter, ook als het Gerecht uitgaat van 4 januari 2024 als de indieningsdatum van het bezwaar gericht tegen de beëindiging is het na 30 december 2023 en dus te laat ingediend.
Heeft klager nog belang bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen de bestreden mededeling?
7.1
Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bezwaar gericht tegen de beëindiging niet-ontvankelijk is. De vraag die het Gerecht vervolgens moet beantwoorden is of klager gelet hierop nog belang heeft bij een oordeel over zijn gronden tegen de bestreden mededeling. Het Gerecht beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
7.2
Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (hierna: de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:1) is voor het antwoord op de vraag of een betrokkene (voldoende) procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een bezwaar bepalend of het resultaat dat de indiener van het bezwaar nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben.
7.3
Klager kan met het bezwaar tegen de bestreden de mededeling van 7 februari 2024 niet het resultaat bereiken dat hij nastreeft. Klager heeft immers te laat bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn aanstelling, waardoor de beëindiging in stand blijft. Dit brengt met zich dat vernietiging van de weigering van verweerder om op het bij hem gemaakte bezwaar daartegen te beslissen, geen feitelijke betekenis voor klager zal hebben. Klager kan worden toegegeven dat de bezwaarprocedure bij verweerder tegen de beoordeling niet conform de daarvoor bij de Regeling beoordeling ambtenaren BES gestelde regels heeft plaatsgevonden, maar dat maakt het voorgaande niet anders. De beëindiging van de tijdelijke aanstelling blijft immers in stand.
In de zaak met nummer BON202400078
8. Nu het Gerecht uitspraak zal doen op het bezwaar heeft klager een belang bij beoordeling van het verzoek om een beslissing bij voorraad en zal dat verzoek daarom afgewezen worden.

Conclusie en gevolgen

9. De slotsom is dat klager te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn tijdelijke aanstelling. Het Gerecht zal het bezwaar voor zover gericht tegen de beëindiging van de tijdelijke aanstelling om die reden niet-ontvankelijk verklaren. Klager heeft gelet daarop geen belang meer bij een beoordeling van het bezwaar voor zover gericht tegen de bestreden mededeling. Dat bezwaar wordt daarom ook niet-ontvankelijk verklaard.
10. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
In de zaak met nummer BON202400077
  • verklaarthet bezwaar voor zover gericht tegen de beëindiging van de tijdelijke aanstelling van klager
    niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet bezwaar voor zover gericht tegen de bestreden mededeling van 7 februari 2024
    niet-ontvankelijk.
In de zaak met nummer BON202400078
-
wijsthet verzoek om een beslissing bij voorraad
af.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024, te Curaçao en in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen de beslissing op het verzoek om een beslissing bij voorraad staat geen voorziening open.
Tegen de beslissing op het bezwaar kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz) Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd